‘Ik leerde het belang van vertrouwen in mezelf’

,

De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Geneticus en arts Hans Clevers (1957) begon als onderzoeker. Hij is president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en won eerder dit jaar de prestigieuze Breakthrough in Life Sciences-prijs.

“Ik studeerde biologie, het was nog voor de dna-revolutie, en het ging er allemaal behoorlijk bescheiden aan toe. Tijdens mijn studie begon ik ook met geneeskunde. Ik heb in die tijd stage gelopen in Kenia, en meteen daarna begon ik aan mijn co-schappen.

Meteen was ik gecharmeerd van het ziekenhuis. Na mijn co-schappen kon ik in opleiding in het ziekenhuis als kinderarts. Maar de opleider zei: zou je niet eerst proberen een onderzoek te starten?

Het waren de jaren tachtig en er was, net als nu, weinig ruimte voor jonge onderzoekers. Er waren dan ook geen onderzoeksplekken beschikbaar waar ik zomaar terecht kon. Ik heb toen een beurs aangevraagd van 25 duizend gulden voor een onderzoek dat ik zelf had bedacht. Dat was ongebruikelijk.

Die beurs kreeg ik toegekend. Het was een curieuze start: eigenlijk was er namelijk geen baan. En opeens had ik een smak geld op mijn rekening voor een positie die nog niet bestond.

Bij het UMC in Utrecht op de afdeling immunologie kon ik een plek krijgen. Professor Rudi Ballieux was het hoofd van de afdeling. Hij liet mij totaal vrij. Ik kreeg anderhalve meter laboratoriumtafel om mijn eigen onderzoekslijn te beginnen. Ik deed onderzoek naar de werking van specifieke witte bloedcellen; de zogenaamde T-lymfocyten. Hoe herkennen deze cellen vreemde stoffen? Daar ging het om.

De eerste maanden bracht ik uren door aan de laboratoriumtafel; ik voerde het ene na het andere testje uit. Al die tijd was ik bezig met het oplossen van één probleem. Terwijl je als arts met honderd dingen tegelijk bezig bent. Natuurlijk was er frustratie. Voor je het weet ben je een half jaar verder, en weet je nog steeds niet waar je naar op zoek bent.

Bij de technische dienst scharrelde ik van alles bij elkaar en daar knutselde ik dan een onderzoeksinstallatie van. Als ik eraan terugdenk, moet ik lachen: tegenwoordig is alles veel geavanceerder. Maar in die tijd kon je tot een doorbraak komen met een installatie die aan elkaar hing met stukken tape.

Na een half jaar was er alleen nog steeds niks uit mijn lijn gekomen. Tot Ballieux terugkwam van een congres. Hij had daar een Nederlander ontmoet die onderzoek deed aan Harvard. Die had verteld over een nieuwe techniek waarmee je de activiteit van lymfocyten kon meten. Via het Hubrecht Instituut van de Koninlijke Akademie van Wetenschappen kon ik gebruikmaken van deze meetmethode. Vanaf dat moment raakte mijn onderzoek in een stroomversnelling. In korte tijd schreef ik er vier papers over; ze werden allemaal gepubliceerd. Na een jaar was ik gepromoveerd. Ik wist vanaf dat moment dat ik onderzoek wilde blijven doen. Ik wist ook dat ik niet in Nederland kon blijven: om goed opgeleid te worden tot moleculair bioloog moest ik naar Harvard.

Toch heeft die eerste periode in Nederland mij enorm gevormd. Ik leerde van mijn promotor het belang van vertrouwen, in jezelf en in de mensen met wie je werkt. Ik heb gezien hoe goed het is als je je bevindingen zo snel mogelijk deelt, binnen en buiten het lab.”