Alles van waarde
Voor de bijlagen Letter & Geest en TIJD van dagblad Trouw schreef ik de interviews voor de kerstserie ‘Alles van waarde’. Hierin vertellen verschillende mensen over de voorwerpen die in hun leven van groot belang zijn geweest. Hieronder drie voorbeelden.
‘Lange tijd was ik bang als de Kerst naderde’
Yasmine Allas, schrijfster, over de bril en het paspoort van haar moeder.
“Eerste Kerstdag is het zestien jaar geleden dat mijn moeder overleed. Ze kwam naar Nederland, met mijn broertjes en zus, omdat ik hier toevallig zat. Weggaan uit Somalië was verschrikkelijk moeilijk. Ze dacht: we gaan een paar weken weg, tot het weer rustig wordt. Niemand had voorzien dat de burgeroorlog zo lang zou duren.
Haar Nederlandse paspoort gaf haar een gevoel van veiligheid, ze hoefde niet meer voor haar leven te vrezen. Maar al kon ze hier niet aarden, ze wilde wel de taal leren spreken, en leren fietsen. Tijdens de Nederlandse lessen bleek dat zij niet zo goed kon zien. Bij een opticien hebben we een leesbril voor haar aangeschaft.
Ik was echt ongelooflijk trots op haar dat zij zich verstaanbaar wilde maken. Ze zocht contact met haar buurvrouwen. Ze ging door weer en wind op de fiets naar taalles. Ik denk vaak terug aan hoe zij, zittend op de grond in de woonkamer, Nederlands leerde met een boek op haar schoot: ‘Pa-ra-plu’, zei ze herhaaldelijk hardop. Het was een woord dat ze moeilijk vond om uit te spreken. Iedere keer als ze het deed, moesten wij zo hard lachen.
Ze vond het ook schitterend om te pas en te onpas te zeggen: ‘Hoeft niet’. Een keer zei ze vrolijk: ‘Ik ga het huis opnieuw inrichten, ik heb net nieuw tapijt besteld.’
‘Van welk geld ga je dat doen?’, vroegen wij bezorgd. ‘Wat maakt het uit? Ik heb het besteld’, zei zij. Op een zaterdag kwam er een enorme bestelbus voorrijden. Meteen waren we in paniek. Maar mijn moeder niet, zij deed boven het raam open en riep naar de mannen, met de rol tapijt op hun schouders: ‘Hoeft niet!’
Op zeker moment werd ze van liberaal vroom islamitisch: in plaats van vijf keer per dag, bad zij wel honderd keer per dag.
Tijdens die bewuste Kerst, zestien jaar geleden, was zij midden in de nacht opgestaan om te bidden. In het donker – ze wilde mijn broers niet wakker maken – is ze op de tast naar beneden gegaan. Wij denken dat zij zich heeft verstapt: ze is van de trap gevallen, en met haar hoofd tegen de zware, antieke kast gekomen.
Lange tijd ben ik bang geweest als de Kerst naderde. Nu gaat het weer. Toch leg ik ieder jaar in mijn hoofd dezelfde route af: van het ziekenhuis terug naar haar huis. Met z’n zessen liepen we door haar straat. Als we om ons heen keken waren alle huizen verlicht: keek je naar binnen, zag je mooi gedekte tafels. In één huis was het donker. Daar gingen we naar binnen. Geen van ons heeft die nacht licht aangedaan.”
‘Mijn geheim? Ik heb gezag binnen mijn vakgebied’
Sylvester Eijffinger (59), hoogleraar financiële economie aan de Universiteit van Tilburg, over de bokaal die hij dit jaar won.
“Dit jaar won ik voor de achtste keer de Mediatop, georganiseerd door de Universiteit van Tilburg waar ik hoogleraar ben. Voor het eerst was er een trofee aan de prijs verbonden: een ouderwetse koperen microfoon op een marmeren sokkel. Koen Becking, de voorzitter van het college van bestuur, reikte mij het beeld uit. Het ontroerde mij enorm. Ook dat ze de moeite hadden genomen om speciaal een beeld voor mij te laten maken.
De Mediatop van de Universiteit van Tilburg bestaat al 25 jaar. Het is een prijs die wordt uitgereikt aan de hoogleraar die dat jaar het het meest in de media is geweest. De afdeling communicatie heeft er een speciaal, erg sophisticated systeem voor ontwikkeld: als je ergens wordt gequoot krijg je bijvoorbeeld één punt, een interview in een landelijke krant levert meer punten op, en je kunt echt scoren met een optreden in Nieuwsuur of bij Buitenhof.
Sinds 1986 ben ik verbonden aan de Universiteit van Tilburg. Naast onderwijs geven en onderzoek doen, heeft de universiteit ook de rol van dienstverlener. Als hoogleraar ben je het uithangbord van de universiteit. Ik heb deze rol altijd heel serieus genomen: je staat de minister van financiën te woord als hij daar om vraagt, je adviseert en duidt.
Het organiseren van de Mediatop door de universiteit maakt het aantrekkelijker voor een hoogleraar om zich uit te laten in de media.
De rol van de universiteit in de maatschappij is een tijd verwaarloosd geweest. Men vergat een beetje het belang om samen te werken met bedrijven en maatschappelijke organisaties. Valorisatie, zoals je dat noemt, is de afgelopen tijd weer heel belangrijk voor de universiteit geworden.
De econoom Lans Bovenberg heeft de prijs ook drie keer gewonnen. Je zou denken dat er dan concurrentie is tussen ons. Dat is absoluut niet het geval: wij doen dit in opperste harmonie. Als ik win, krijg ik van Lans de eerste felicitaties.
‘Hoe doe je dat nou? Heb je tips voor ons?’, werd mij bij de uitreiking van de prijs dit jaar gevraagd. Ik moet jullie teleurstellen, ik heb geen tips en trucs voor jullie, zei ik eerlijk. ‘Maar hoe ga je te werk?’, werd weer gevraagd. Het gaat om de Triple A’s, antwoordde ik toen: autoriteit, autonomie en authenticiteit. Gezag binnen je vakgebied is heel belangrijk. Net als dat je onafhankelijk moet zijn, daar mag geen twijfel over bestaan. En het moet echt zijn. Als je iets zegt op televisie of in de krant, moet de journalist zien dat je meent wat je zegt; dat je hart en ziel hebt voor het vak waar je mee bezig bent.”
‘Ik dacht dat het beeld iets met mij te maken had’
Désanne van Brederode (43), schrijfster en filosofe, over haar beeld.
“Rond mijn veertiende paste ik iedere maand wel een keer op een meisje van een jaar of negen, Hildegard. Zij woonde met haar moeder in een klein huisje in Den Bosch. Ik bleef ook altijd slapen.
Op een zeker moment stond het beeld van de witte adelaar in hun woonkamer. De moeder zat op een cursus boetseren, wist ik. Meteen werd ik zeer door het beeld getroffen: de vorm, de beweging van de klei en vooral door de kop. Het is een beschouwende kop, hij is niet zo agressief. Misschien ook omdat de proporties eigenlijk mislukt zijn, maar dat zag ik toen nog niet. Iedere keer dat ik daar kwam had ik het idee – dat kun je soms met kunstwerken hebben – dat het beeld iets met mij te maken had.
Mijn sterrenbeeld is schorpioen, als kind hechtte ik al veel waarde aan mijn sterrenbeeld. Ik las er veel over, en ik begreep dat het de opdracht van een schorpioen is om een adelaar te worden. Het betekende voor mij een hang naar het hogere: ik wilde graag mijn donkere, onzuivere emoties onder ogen zien. Ze doorleven en daardóór overwinnen en te boven komen. Ik wilde eigenlijk een witte adelaar worden. Dit vertelde ik ook aan de moeder van het meisje, en vooral dat ik het zo’n mooi beeld vond.
Ook nadat ik niet meer oppaste, bleven we bevriend met de moeder en het meisje. Voor mijn zeventiende verjaardag kreeg ik het beeld opeens cadeau. Ik voelde mij heel schuldig. Gelijk dacht ik: ‘Ik had niet zo vaak moeten zeggen dat ik het zo’n mooi beeld vond.’ Het had te maken met een gevoel van zelfwantrouwen: heeft er in mijn woorden – zonder dat ik het doorhad – dan toch iets door geklonken van begeerte of hebzucht? De vrouw drukte mij op het hard dat dit niet het geval was. Maar het was haar wel opgevallen dat ik zo ‘aansloeg’ op het beeld. Zij heeft op een zeker moment gedacht: die twee horen bij elkaar.
Dat ik op zo’n jonge leeftijd al in het bezit was van een echt kunstwerk, voelde bijna als een soort inwijding tot de volwassen wereld. Veel later heb ik het beeld nageschilderd, met allemaal kleuren om de arend heen. Je zou de indruk kunnen hebben dat de vogel kersvers uit het vuur komt. En dat is natuurlijk in zekere zin ook zo: de arend is gebakken in de oven. Hij heeft de vuurdood overleefd, en is daar wit en glanzend uitgekomen.
Het beeld is altijd bij me gebleven. Lange tijd stond hij op mijn bureau, nu staat hij in de slaapkamer. Soms verliezen voorwerpen hun waarde omdat je ze iedere dag ziet. Dat is met dit beeld ook gebeurd. Maar tot op de dag van vandaag zijn er altijd weer momenten dat het beeld me raakt. Dat ik het weer zie alsof het nieuw is.”