‘Ik heb minstens 25 boeken in het systeem verzonnen’

Gepubliceerd in dagblad Trouw, 2 oktober 2010.

De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Dichter en columnist Nico Dijkshoorn (1960) werkte vijftien jaar in de bibliotheek van Amstelveen. De komende maanden tourt hij samen met Leon Verdonschot door het land met de theatershow ‘Ook voor vrouwen’.

‘Als dienstweigeraar had ik sollicitatieplicht. Mijn grootste angst was dat ik in de Randstad geen werk kon vinden, en dat ik- ik noem maar wat- in Coevorden strokarton moest gaan snijden.

‘Maar toen kwam de bibliotheek in Amstelveen voorbij,  daar zochten ze mensen om het systeem te automatiseren. De bibliotheek lag op een steenworp afstand van mijn huis en het werk viel ontzettend mee. Samen met een andere dienstweigeraar heb ik anderhalf jaar lang boeken gelabeld en ingevoerd in de computer. Het was lekker werk: je kon je hoofd alle kanten op laten gaan.

‘Herman, de dienstweigeraar, bleek een aardige gozer- hij is inmiddels al jaren de drummer van mijn band. Er werkte in die tijd ook een leuke ploeg mensen. Velen van hen hadden, net als ik, hun opleiding niet afgemaakt, of wisten even niet wat ze wilden. De bibliotheek was voor hen een plek om te landen. Voor mij lag dat anders, ik ben er vijftien jaar gebleven.

‘Tijdens het labelen hielden Herman en ik er echt soldatenhumor op na. Ik heb bijvoorbeeld minstens 25 boeken in het systeem gewoon verzonnen. Allemaal streekromans, want die waren erg populair. Zo bedacht ik dat Annie Schuttersput-Veldmuis een boek had geschreven waarin ‘een jonge plattelandsdokter een praktijk begint en de hele goegemeente uit de kleren praat.’ Voor je het wist stond zo’n boek twintig keer gereserveerd.

‘Na het labelen heb ik een paar jaar op de jeugdafdeling gewerkt en ik deed uitleen. Dat vond ik een van de leukste dingen: op de vloer werken en praatjes maken met de klanten. Maar vergis je niet, dat was keihard werken.

‘Met de komst van een nieuwe directeur brak er een andere tijd aan. Zij zag iets in mij en ik kreeg steeds meer ruimte om zelf dingen te organiseren. Wat mij al die jaren had geërgerd was dat ze in de bibliotheek niet konden presenteren. Als er bijvoorbeeld een tentoonstelling was over Indonesië, vroeg een medewerker in de pauze: Heeft iemand toevallig nog  ergens een Wajangpop liggen?

‘Ik pakte het heel anders aan. Voor de maand van het spannende boek maakte ik bijvoorbeeld  een crime scene met tuinkabouters. In het tuincentrum had ik 150 kabouters gekocht, ze hadden allemaal een hark of schop in hun hand. Ik had ze zelf stuk voor stuk een zwart masker gegeven. Met mijn kinderen heb ik toen zeker een paar dagen maskers zitten knippen.

‘Ik was toen ook al erg met taal en vorm bezig. Ik begon ook zelf meer te schrijven, dat deed ik dan ‘s nachts. De doorbraak kwam met de komst van het internet. Dat heeft zoveel deuren voor mij geopend. Ik weet zeker dat als het internet niet zijn intrede had gedaan, ik nu nog steeds in de bibliotheek had gezeten.’