‘Als we klaar zijn ziet iemand er vaak tien jaar jonger uit’

Gepubliceerd in dagblad Trouw, 14 mei 2011.

De verzorger van overledenen wast, kleedt en maakt de overleden mens weer toonbaar. Nuchterheid en ‘de knop om kunnen zetten’ zijn vereisten.

“Hij ziet er wat oud uit voor zijn leeftijd”, zegt Elly de Vries (63) buigend over de man die ligt opgebaard. De Vries is uitvaartondernemer en verzorger van overledenen. Vandaag brengt ze kort een bezoek aan de opbaarruimte in het Grietje Tump Museum in Landsmeer. De opgebaarde man is twee dagen geleden overleden. De Vries checkt de koeling, zet een kaars recht en ze kijkt of er verkleuringen zijn in het gezicht van de overledene.

In de achterbak van haar auto heeft ze haar koffer met attributen liggen, onder meer een poederdoos, plastic handschoenen, een pincet, lippenstift, een krultang, watten en babyolie. De Vries: “Die koffer heb ik altijd bij me. Ook als ik onderweg ben naar de camping voor een paar dagen. Het kan namelijk zo maar gebeuren dat ik binnen een paar uur weer terug moet zijn.”

Zestien jaar geleden begon De Vries haar carrière als verzorger van overledenen. Haar kinderen waren de deur uit, en ze vond dat het tijd was haar droom achterna te gaan. De Vries: “Het zat altijd in mijn achterhoofd. Voor ik trouwde ben ik doktersassistente geweest op de eerste hulp. De spanning trok me toen al. Bij de verzorging van mijn overleden vader heb ik later gezien dat het beroep van uitvaartverzorger heel veel heeft dat ik leuk vind: ik houd van organiseren, met mensen omgaan, de medische kant en een beetje spanning.”

Ze volgde de opleiding tot uitvaartondernemer: “Dat stelde niet zoveel voor: het duurde maar een jaar en het was schriftelijk. Je ziet dus geen overledenen.” Om het vak  de praktijk te leren bezocht De Vries verscheidene begrafenissen en uitvaartcentra. “Om te zien hoe het er allemaal aan toegaat heb ik een jaar lang rondgekeken. Ik had altijd een zwart of donkerblauw pakje aan, ik vroeg dan vriendelijk of ik erbij mocht zitten.”

Elly De Vries begon als zelfstandige. In haar eerste jaar deed ze elf uitvaarten. Inmiddels is ‘De Vries uitvaartverzorging’ een bekende naam in de omgeving van Landsmeer: tweehonderd uitvaarten per jaar verzorgt het bedrijf. Elly de Vries staat er dan ook niet meer alleen voor: haar zoon, zijn vrouw en vier andere medewerkers zijn inmiddels ook werkzaam voor het bedrijf.

Het verzorgen van overledenen blijft het mooiste onderdeel van het werk van de uitvaartondernemer, vindt De Vries: “Het belangrijkste is dat ze netjes de deur uitgaan,” zegt ze stellig. Voor ze begint met verzorgen vraagt ze om een foto van de overledene en om kleding. Het belangrijkste daarbij zijn de wensen van de familie. Die kunnen soms best een beetje vreemd zijn, vertelt de uitvaartverzorger lachend: “Van de week had ik een mevrouw in het ziekenhuis. Haar dochter gaf een hemd mee, een pyjama, een broek, vier shirts, een jurk en een wollen winterjas. We hebben alles aangedaan. De klant is tenslotte koning.”

“Ik heb wel eens meegemaakt dat ik iemand moest verzorgen die er zeer slecht uitzag. Nadat ik haar had verzorgd zei haar zoon: ‘je hebt onze moeder teruggeven, wij herkenden haar eerst bijna niet meer.’ Het is een heel dankbaar beroep.” “Als mensen zeggen: ‘zo was ze precies’, weet je waar je het voor doet,” beaamt collega uitvaartverzorger Annelies Meijboom (53). Ze is erbij komen zitten, sinds vier jaar werkt ze bij het bedrijf.

Meijboom: “Het spannendste moment voor mij is als de mensen gaan kijken. Iemand is dan gewassen en aangekleed. We doen een beetje poeder op, zodat het witte eraf is. Soms gebruiken we ook lippenstift en andere cosmetica. Maar als iemand van 92 nooit lippenstift droeg, dan niet, het moet er wel natuurlijk uitzien.”

Elly de Vries:  “Als we klaar zijn ziet iemand er al gauw weer tien jaar jonger uit.” Ze vervolgt: “Mannen scheer je, vrouwen trouwens vaak ook. Het haar krullen is daarnaast heel belangrijk. Ieder krulletje doen we met de krultang. Het moet natuurlijk wel allemaal kloppen; als iemand altijd zijn scheiding links droeg en jij doet hem rechts, dat is geen gezicht.”

Je moet het werk eigenlijk zien als een verpleegster die een patiënt wast en kleedt, besluit Annelies. De verzorgers begrijpen de nieuwsgierigheid van mensen best als ze vertellen welk beroep ze uitoefenen, maar het is ook gewoon werk, benadrukt De Vries.

Nuchter zijn over het werk is volgens de twee vrouwen de enige manier om het goed te kunnen doen. De Vries: “Je moet een knop om kunnen draaien. Na het verzorgen ga ik weer over tot de orde van de dag, dan denk ik: ik moet mijn kleinkinderen van school halen, en oh ja: ik moet nog het plafond verven.” Meijboom knikt instemmend: “We hebben daarnaast met elkaar ook gewoon ontzettend veel lol met elkaar. Anders houd je dit werk niet vol.”

Want dat het toch ook een zwaar beroep is kunnen de twee collega’s niet ontkennen. Maar het is niet eens zozeer het werken met dode lichamen dat het moeilijk maakt. De Vries: “Het zijn de emoties van de familie die het zwaar maken. Al zie ik dertig overledenen naast elkaar, dat doet je eigenlijk niet zoveel, daar raak je aan gewend. Als verzorger kan het je technisch gezien niet gek genoeg zijn. Het gaat meer om de vraag: wie blijven er achter?”

Er zijn zeker dingen die je nooit vergeet, zegt De Vries. “Die gaan in je geheugen zitten. Ik heb ooit een jongetje van twee begraven, hij was verdronken. Ik kan de uitvaart nog zo voor de geest halen. Terwijl ik bij een uitvaart van vier weken geleden kan denken: hoe ging dat ook alweer?”

Door hun werk speelt de dood haast een vanzelfsprekende rol in hun dagelijks leven, zeggen de vrouwen. Meijboom vertelt dat ze haar kinderen nooit met ruzie de deur uit laat gaan: “We maken het altijd eerst goed, je weet tenslotte nooit wat er die dag kan gebeuren.” De Vries: “Het is in onze familie geen taboe meer. We praten er heel luchtig over: mijn moeder is 98, ze zit in een verzorgingshuis. Ik heb haar gewoon een keer gevraagd: ma, wat wil je eigenlijk straks? Ze zei: ‘Ik wil geen jurk aan, maar gewoon een pyjama.’ We maken er wat moois van, heb ik toen gezegd.”