Geen heilig gezeik

Gepubliceerd in dagblad Trouw, 8 december 2012.

De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. Schrijver P.F. Thomése begon op zijn twintigste als redacteur bij het Eindhovens Dagblad. Onlangs kwam zijn nieuwe roman ‘Het Bamischandaal’ uit.

“De studie geschiedenis beantwoordde niet aan mijn romantische verwachtingen. In plaats van de heldendaden van Napoleon en Alexander de Grote te bestuderen, leerde ik over de broodprijzen in de zestiende eeuw. Na een jaar ben ik gestopt. Ik wilde een lange reis door Amerika maken. Om die te kunnen bekostigen heb ik een tijdje als uitzendkracht gewerkt in verschillende fabrieken in Den Bosch.

Na mijn werk kwam ik graag in kunsthandel Borzo, een beetje rondsnuffelen. Op een dag zag ik een etsje dat ik wilde kopen, negentig gulden kostte het, inclusief de lijst. Het was een werkje van de vrij onbekende Gerard Haverkamp. Het deed mij denken aan Bavink, een personage van Nescio, een van mijn favoriete schrijvers.

Bij de toonbank werd ik op mijn aanwinst aangesproken door een wat oudere welgestelde man. Hij was niet gewend om jonge mensen in de kunsthandel te zien. Hij vroeg me wat ik wilde worden. In die tijd wist ik al dat ik romans wilde schrijven, maar ik vond het nogal prematuur om dat daar te verkondigen. Daarom zei ik maar dat ik journalist wilde worden.

Dit zijn van die gekke dingen in je leven: de man bleek hoofdredacteur van Het Nieuwsblad van het Zuiden, de krant die later opging in het Brabants Dagblad. Of ik serieuze plannen had, vroeg hij mij. Behalve mijn reis naar Amerika had ik die niet. Daarop werd ik ontboden op zijn kantoor in Tilburg. Tijdens het gesprek stootte ik van de zenuwen mijn koffie om.

“Ik ben het wel gewend hoor”, zei hij begripvol. In die tijd zopen journalisten veel, daarbij stonken mijn kleren nog naar alcohol van het werk in de Heinekenfabriek. Het deerde hem niet, hij oreerde maar door over zijn kunstverzameling. Na afloop zei hij: “Of je kunt meteen beginnen, of je begint met onze opleiding voor leerlingjournalisten.”

Ik koos voor het laatste, maar eerst ging ik op reis naar Amerika. Bij terugkomst begon ik aan de opleiding, die werd door vier bladen bekostigd. Na afloop moest ik weer solliciteren. Ik werd aangenomen bij het Eindhovens Dagblad, en kwam daar terecht op de kunstredactie. Regten Zijthof, de chef, gooide mij meteen in het diepe; mijn eerste opdracht was een interview met Monique van de Ven, echt een ster in die tijd. Ik was erg zenuwachtig, maar uiteindelijk kwam ze niet eens opdagen.

In die tijd leerde ik Jos Kessels op de redactie kennen. Hij staat model voor mijn favoriete personage J. Kessels, hij is ook weer het hoofdpersonage in mijn nieuwste roman ‘Het Bamischandaal’. Net als Jos Kessels hield ik erg van film, we mochten dan wel eens samen naar zo’n persvoorstelling. Al snel werden we vrienden, misschien omdat we allebei een beetje buitenbeentjes waren.

Vijf jaar heb ik in Eindhoven gewerkt. Mijn vriendschap met Jos heb ik er aan te danken. Daarbij heb ik aan die tijd mijn praktische instelling overgehouden ten aanzien van tekst. Geen heilig gezeik. Een boek heeft broodkruimeltjes tussen de pagina’s, as en draadjes tabak. Het wordt gelezen. Tekst is een gebruiksding. Er zijn schrijvers die enorm jankerig beginnen te doen als een redacteur aan hun belangrijke woordjes komt. Ik heb daar geen last van, dat is mij bij de krant wel afgeleerd.”