De scheidslijn tussen gek en niet zo gek kan dun zijn

De eerste baan maakt vaak diepe indruk . Acteur Marcel Musters (1959) begon als psychiatrisch verpleegkundige. Deze maand staat hij op het toneel met de voorstelling ‘Funzone’. Op 16 maart is hij te zien in de telefilm ’20 leugens, 4 ouders en een scharrelei’. 

“Een vrouw uit onze straat – de moeder van een vriendin van mij – werd regelmatig opgenomen. Ze was manisch depressief. Met haar dochter zocht ik haar in die periode wel eens op in de inrichting in Vught. Ik vond het zo fascinerend om daar, bij al die zogenaamde gekken, op bezoek te zijn. Ergens voelde ik me heel verwant met deze mensen.

Na mijn eindexamen wilde ik vooral weg uit huis. Ik wist dat ik wilde acteren, maar dat uitspreken of er iets mee doen durfde ik niet. Ik dacht toen aan de inrichting in Vught; daar kon je als psychiatrisch verpleegkundige in spé drie weken werken en een week naar school. Dat leek me ideaal. Tijdens de driejarige opleiding ging je om het half jaar naar een andere afdeling.

Mensen eten geven, ze uit bed halen, met ze wandelen, naar bezigheidstherapie, familie bezoeken, het hoorde er allemaal bij. Maar het werk betekende ook een heleboel poeppannen schoonmaken.

Omdat ik een beroep had werd ik ineens voor ‘vol’ aangezien, dat vond ik fantastisch. Ik had echt het gevoel dat ik iets kon betekenen.

Daarnaast had ik ontzettend veel plezier met mijn collega’s. Bijna elke avond gingen we uit in Den Bosch, het betekende voor mij vrijheid en een nieuw leven. Ik deed alles te veel; dronk te veel, at te veel en kocht te veel. Maar ik voelde tegelijkertijd altijd de verantwoordelijkheid: om 7 uur ‘s ochtends stond ik gewoon weer paraat om op mijn knieën hangtieten en balzakken te wassen.

Tijdens een van mijn eerste nachtdiensten heb ik iets heel naars meegemaakt. Die avond was er een vrouw – Ria heette ze – heel lastig. Volgens het protocol had ik haar op de gang gezet. Zij werd zo kwaad dat ze met haar arm door het raam sloeg. Ze had een slagaderlijke bloeding. Een collega bond de wond af en ik belde de teamleider. Maar die nacht is ze overleden in het ziekenhuis.

Zo’n gebeurtenis is zwaar en blijft je lang bij. Toch heb ik vooral goede herinneringen aan die tijd. Er ontstonden vriendschappen; met collega’s, maar ook met patiënten. Ook zag ik daar dat de scheidslijn tussen gek en niet gek zo ontzettend dun kan zijn. Na mijn opleiding ben ik een tijd op reis geweest, toen ik terug kwam zat een collega aan de patiëntenkant.

Dat ik uiteindelijk naar de toneelschool ben gegaan, kwam door een collega. Zij vertelde dat ze bezig was met de selectiecursus, ze zei dat je maar tot je 23ste kon worden aangenomen. Ik werd helemaal nerveus en dacht: het is nu of nooit.

Zes jaar heb ik als psychiatrisch verpleegkundige gewerkt. Die tijd is ook vormend geweest voor mijn carrière als acteur. Veel van de mensen die ik toen heb ontmoet zijn – onbewust en intuïtief – terecht gekomen in de stukken die ik heb gespeeld. Dat hoor ik ook van collega’s die ik nog ken uit die tijd. Meestal speel ik wel twee keer per jaar in Den Bosch en dan komen ze kijken. Door hen weet ik ook nog steeds wat er in de psychiatrie gaande is. Ik speel soms zelfs met de gedachte om weer voor een tijdje terug te keren als verpleegkundige: zorgen voor elkaar is in deze wereld toch een wezenlijk iets.”