‘Ik zou jou wél in huis nemen’

Door de bezuinigingen komen zorgtaken voor ouderen in de toekomst steeds vaker bij de kinderen te liggen. Nemen we onze vader en moeder weer in huis of kunnen we dat niet meer? 

Hoe onwennig de intiemste relaties kunnen zijn, zag ik op de dag dat ik mijn grootmoeder van negentig opzocht in het ziekenhuis. Ze was gevallen en geopereerd aan haar heup. Mijn moeder, mijn tante en ik stonden om haar heen. Mijn oma had een pyjama aan van het ziekenhuis. Die zat vreselijk, zei ze. Het was polyester en daar kon ze niet zo goed tegen. Of mijn moeder haar katoenen broek kon aandoen. Die had ze toch meegenomen?

Mijn moeder aarzelde. Ze vroeg vervolgens of mijn oma misschien een kroket wilde. Die vond ze toch lekker? Mijn tante liep de deur uit om iets te vragen aan de dokter. Ik bleef over. De televisie stond aan, geen mens in de zaal keek. Mijn grootmoeder wees naar de broek op de stapel kleren. Ze wilde nu toch echt haar eigen broek aan. Ik schoof de ziekenhuisbroek langs haar bovenbenen. Mijn oma gaf geen krimp. Nu moest de katoenen broek aan. Een voor een tilde ik haar voeten op. Ik bestudeerde de grote knobbel op haar rechtervoet. Die heb ik ook, alleen dan links.

Mijn moeder kwam terug met een opgewarmde kroket, ze legde het kartonnen gele bakje op het uitschuifbare tafelblad. De bloemen stonden en er waren schone kleren. De dokter vertelde dat het beter met je gaat, zei mijn tante toen ze terugkwam.

“Wat zeg je? Ik hoor niks van wat jullie zeggen.” “Het gaat gelukkig beter met je”, zegt mijn moeder iets harder. “We gaan zo weer”, zegt mijn tante. Mijn grootmoeder is bang, zie ik, ze wil niet dat we gaan. Morgen komen we weer, zeggen de dochters geruststellend. “Hebben jullie mijn post wel meegenomen?”, vraagt mijn oma. Die is mijn tante vergeten. “Maar de bank. Er is een brief van de bank. Hoe moet dat nou?” Mijn tante zegt dat ze die morgen eerst ophaalt. Ze bellen vanavond ook nog even.

Mijn oma is alweer ruim een jaar thuis. Ik ben op bezoek. “Als er nu iemand doodgaat, ben ik aan de beurt”, zegt ze. Ik weet meteen waar ze het over heeft: mijn oma staat al jaren op de wachtlijst van een verzorgingstehuis. Vanuit haar stoel kijkt ze naar buiten. Na de val werd het steeds lastiger voor haar om naar buiten te gaan. Haar boodschappen worden inmiddels gedaan door haar dochters, ze koken ook steeds vaker voor haar, ze heeft een schoonmaakster die elke week langskomt en ze wordt door familie naar de dokter gebracht.

De afgelopen maanden moest mijn grootmoeder steeds vaker plotseling naar het ziekenhuis. Onlangs werd ze midden in de nacht wakker met een bloedneus die maar niet wilde stoppen. Laatst liet de huisarts haar weten dat hij vond dat het tijd was voor een appartement in een verzorgingshuis. Sindsdien laat mijn grootmoeder in elk gesprek weten dat ze het verschrikkelijk vindt dat ze haar appartement moet verlaten. Het idee dat ze straks op gezette tijden moet eten, dat ze met mensen komt te wonen die ze niet kent en vooral het verlies van haar zelfstandigheid maakt haar bang. Toch ziet ze ook in dat het niet anders kan. “Je moeder en tante doen heel veel, maar ‘s nachts ben ik toch altijd alleen. En als er dan wat met mij gebeurt, is het toch een fijn idee dat er altijd iemand kan komen.”

Op de terugweg bel ik mijn moeder. Weet ze wel dat oma helemaal niet in het verzorgingshuis wil wonen? Het is toch erg dat ze daar haar laatste jaren moet doorbrengen? Mijn moeder is het met mij eens, zij vindt het ook een vervelende gedachte dat ze straks daar zit. Maar, hoe moet het anders? Je zou haar in huis kunnen nemen, zeg ik.

“Ik zou jou wél in huis nemen als dat nodig was”, zeg ik als ik een paar weken later op bezoek ben bij mijn moeder. We hebben het weer over de situatie van mijn grootmoeder. Ze kijkt me vol ongeloof aan: “Dat zou ik niet zo hard zeggen als ik jou was. Daarbij: ik zou het niet eens willen. Dat wordt veel te veel: je hebt dan ook nog je vader, je werk, je vrienden. Gewoon je eigen leven.”

Aan de andere kant: mijn moeder zou liever ook niet in een verzorgingstehuis willen wonen. Ze begrijpt haar moeder heel goed. “Het liefste zou ik op mijn oude dag in een huis wonen met vrienden. Samen zouden we dan een verpleegster kunnen inhuren. De vraag is alleen of het een realistisch plan is als we echt hulpbehoevend worden.”

Mijn moeder is even stil. Ze vindt het best lastig om te zeggen, maar ze krijgt het eigenlijk spontaan benauwd bij het idee dat ze haar moeder 24 uur per dag om zich heen heeft: “Een ontspannen relatie tussen kind en ouder is, denk ik, heel belangrijk als het gaat om intensieve zorg. Daarnaast moet je ook de tijd hebben en in staat zijn om die zorg aan te kunnen. Ik denk dat het – zeker op de leeftijd die oma nu heeft – beter is dat een onafhankelijke professionele instantie de zorg op zich neemt.”

Nu ben ik even stil. Mijn moeder heeft natuurlijk gelijk als ze zegt dat het zwaar is om een hulpbehoevende ouder in huis te hebben. Zeker nu we steeds ouder worden. Een negentigjarige moeder in huis vergt over het algemeen meer zorg dan een van 75.

Onlangs werd bekend dat, vanwege het nieuwe kabinetsbeleid, tussen nu en 2020 vier op de tien verzorgingstehuizen zullen sluiten. Ouderen moeten langer in hun eigen huis blijven, is het idee. Staatssecretaris Martin van Rijn vindt dit helemaal ‘niet zo gek’: ouderen willen het liefst zo lang mogelijk thuis blijven wonen, stelt hij. Dus waarom niet met elkaar naar een oplossing zoeken? In de praktijk zal het er steeds vaker op neer komen dat kinderen noodgedwongen de beslissing nemen om hun ouder(s) in huis te nemen. Als je ziet dat je vader of moeder nauwelijks nog voor zichzelf kan zorgen dan is de beslissing tenslotte meestal snel gemaakt. Maar het idee dat er straks misschien wel geen keuze meer is, verandert voor mij veel. Ik heb dan wel stoer gezegd dat ik mijn moeder in huis neem, maar als ik bedenk wat dit in werkelijkheid zou kunnen betekenen, schrik ik. Vanzelfsprekend wil ik het beste voor mijn moeder. Maar, los van onze moeder-dochterrelatie die niet altijd gemakkelijk is, is de vraag: hoe zou ik 24 uur per dag voor mijn moeder klaar kunnen staan en tegelijkertijd werken? En is het wel verantwoord om echt intensieve zorg – mocht dat nodig zijn – over te laten aan een ongeschoolde? Daarnaast heb ik ook nog een vader voor wie ik eventueel zou moeten zorgen. Met gescheiden ouders zou dit een, zacht gezegd, nogal complexe situatie opleveren. Met het huidige kabinetsbeleid wordt hard ingezet op de verantwoordelijkheid van de familie. Het zal de komende jaren steeds moeilijker worden om überhaupt in aanmerking te komen voor een plek in een zorginstelling. Mijn oma heeft dus – met het oog op de bezuinigingen – eigenlijk ‘geluk’ dat ze nog net bij de happy few hoort die in een verzorgingstehuis terecht kan.

Ik bel mijn oma om te vragen wat zij vindt van de kabinetsplannen. Ze is blij mijn stem te horen: “Elke keer als de telefoon gaat, ben ik bang dat ze bellen om te zeggen dat ik aan de beurt ben.” Dat kan ik nog niet begrijpen, zegt ze. “Toen mijn moeder naar het bejaardentehuis ging, wilde ze ook niet. Ik dacht in die tijd: wat is daar nou zo erg aan? Maar nu ik zelf zo oud ben, geloof ik niet dat er iemand is die het graag wil. Je weet tenslotte dat je de laatste fase van je leven ingaat. En dan moet je ook nog verhuizen.” Toch ziet ook mijn oma het dilemma: “Mijn moeder heeft twintig jaar lang voor haar schoonvader moeten zorgen. Toen hij overleed, kon ze eindelijk weer een keer mee naar het dorp op zaterdag.” Ze denkt na: “Er is gewoon geen goede oplossing. Ik heb hulp nodig bij de kleinste dingen. Maar het lijkt me ook geen goed idee om bij je moeder of je tante in te trekken. Het zou te veel voor ze zijn, en daarbij: voor ik het weet heb ik niks meer te zeggen.”