‘Iedere dag voor de klas staan viel me zwaar’

Gepubliceerd in Trouw, november 2010.

De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Schrijver Tessa de Loo (1946) begon als leraar Nederlands in Doetinchem. Deze week verscheen haar nieuwe boek ‘Daan’. Daarin beschrijft De Loo het leven met haar hond Daan.

‘Ik voelde me soms net een dompteur. ’s Ochtends kwam een stel pubers de klas binnenrennen, de hormonen gierden door hun lijf. Jij moet vervolgens zorgen dat ze overgaan tot de grammaticales. Daar heb je heel wat energie voor nodig.

‘Ik had Nederlandse taal en letterkunde gestudeerd en ik wilde iets doen met mijn studie. Via via hoorde ik dat ze op een scholengemeenschap in Doetinchem een invaller zochten, dat leek me een mooie kans om het vak eens te proberen.

‘Tweeduizend leerlingen zaten er op de school. Ik noemde het voor mijzelf  ‘de onderwijsfabriek’. Die eerste maand schrok ik me werkelijk wild. Ik had nooit eerder lesgegeven en je weet gewoon niet wat je overkomt. Het viel me behoorlijk zwaar om iedere dag vijf uur voor de klas te staan. Aan het einde van de week was ik helemaal afgepeigerd.

‘Tijdens mijn eigen middelbare schooltijd was ik een vervelende leerling, ik ben zelfs een keer van school gestuurd. Dat kwam vooral door pure verveling, het merendeel van mijn docenten gaf nou eenmaal niet bijster interessant les. Het was daarom een belangrijk voornemen van mij om het anders te doen, ik deed erg mijn best om boeiend lest te geven.

‘Ik nam radioprogramma’s op en speelde die af, of ik organiseerde een discussie. Dat klinkt nu misschien niet meer als heel verrassend, maar in die tijd lag de nadruk nog erg op het lezen. Natuurlijk besteedde ik ook aandacht aan grammatica en dergelijke, daar kwam je niet onder uit.

‘Na een paar jaar lesgeven in Doetinchem verhuisden we naar Texel. Ook daar bleef ik lesgeven. Ik weet nog dat er binnen de sectie Nederlands een strijd gaande was. De jongere docenten waren van de generatie die het Maagdenhuis had bezet, zij wilden alles veranderen. Zo wilden ze het vak grammatica helemaal schrappen. ‘De Nederlandse grammatica klopt immers toch niet helemaal, en de meeste kinderen vinden het niet leuk’, was hun redenatie. De oudere leraren verzetten zich hier op hun beurt ontzettend tegen.

‘In die tijd dacht ik nog helemaal niet aan schrijven. In de hoogste klas van de middelbare school was ik ettelijke keren aan een roman begonnen, maar ik kwam zoveel moeilijkheden tegen dat ik het opgaf. Ik dacht: dit lukt me nooit.

‘Ik ben op een gegeven moment heel bewust opgehouden met lesgeven. In combinatie met mijn gezin werd het me teveel. Ik heb mijn studie opgepakt en ik ben begonnen met mijn scriptie. Die ging over de aard van ironie bij Gerard Reve. Maar ik verdwaalde in de tientallen verschillende definities van het begrip ‘ironie’. Om er aan te ontsnappen begon ik zomaar wat op te krabbelen en voor ik het wist had ik echt een verhaal een geschreven.’