‘Ik stopte dode vliegen met kruidenboter in de schelp’

,

De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Theo Wesselo (1963) is kunstenaar, ex-Rembo en zanger van de band Hausmagger, hij begon als keukenhulp. Onlangs kwam zijn nieuwe album uit: ‘Het onderste uit de man’. 

“Het is één van de weinige banen die ik heb gehad: op mijn zestiende werkte ik als keukenknecht in restaurant ‘Het Wapen van Rijsoord’. Het was een heel chique restaurant, ik geloof dat zelfs de koningin er regelmatig kwam.

Drie weken heb ik mij daar in de zomer helemaal het schompes gewerkt. Aan het begin van de middag begon ik met de voorbereidingen voor het diner: aardappels schillen, peterselie hakken, dat soort dingen. Ik had te maken met een hulpkok – van hem trok ik mij niks aan – en met de chef-kok. Ik wist dat ik naar hem moest luisteren. Het was de eerste keer dat ik met een autoriteit te maken had, en ik vond het meteen lastig.

De kok was precies zoals je je dat voorstelt bij een chef-kok: dik en zelfingenomen. Ik had een keer laten vallen dat ik naar de kunstacademie wilde, dat was voor hem het startsein om eindeloze discussies te beginnen. Hij maakte zelf beelden van boter, en hij vond zichzelf nogal een kunstenaar. In zekere zin was hij dat natuurlijk ook, maar hij was zo iemand die een kunstwerk niks vond als het niet ergens op leek.

Ik stond in de keuken. Als keukenhulp kreeg je weinig mee van de gasten die er kwamen. Maar ik had wel door dat het rijke types waren: directeurs die wat kwamen eten met hun secretaresses. Ze wilden even patsen; ze bestelden zomaar een fles wijn van vijfhonderd gulden. Na de lunch kwamen die flessen vaak weer terug: er was misschien één glaasje uit gedronken.

Als keukenhulp zou ik 350 gulden per week verdienen. Ik had gezegd dat ik het liefst na drie weken het hele bedrag in één keer – ik werkte daar zwart – wilde ontvangen. Zo zou ik het niet alleen maar uitgeven aan bier en patat. Ik wilde namelijk op vakantie: interrailen door Europa, dat leek me wel wat. Na drie weken kreeg ik mijn loon: het bleek dat ik maar 275 gulden per week had verdiend. Ze hadden me minder gegeven dan ze hadden beloofd. Ik was zo boos! Maar dat durfde ik niet te zeggen: ik was een zielig pubertje van zestien en nog niet zo mondig.

Nadat ik mijn loon had ontvangen moest ik nog een paar uur werken. Tijdens de bereiding van de coquilles sloegen de stoppen bij mij door: in plaats van de coquilles te plaatsen in de schelp en die dicht te smeren met kruidenboter, pakte ik een aantal dode bromvliegen uit de vensterbank. Een stuk of vijf waren het er. Ik heb ze in de schelp geplaatst en helemaal afgesmeerd met kruidenboter. Daarna ben ik naar huis gegaan. Ik weet niet hoe het is afgelopen en of er een gast is geweest die zo’n bromvlieg heeft opgegeten. Toen vond ik het een fijn idee, maar het was natuurlijk nogal een heavy actie.

Voor ik begon bij het ‘Wapen van Rijsoord’ wist ik eigenlijk al dat ik geen normale baan wilde. Na mijn vakantiebaantje bij het restaurant heb ik nog één keer twee weken gewerkt bij de vuilnisophaaldienst en nog een paar weken als afwasser. Verder heb ik altijd een vrij beroep gehad. Soms is het lastig dat je geen zekerheid hebt, maar ja: wie heeft er nou wel zekerheid?”