‘Weggaan of een proefschrift schrijven’
Gepubliceerd in dagblad Trouw, 12 november 2011.
De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. Job Cohen (1947), fractievoorzitter van de PvdA, begon in 1971 als wetenschappelijk medewerker aan de Rijksuniversiteit Leiden.
“Ik was helemaal niet op zoek naar een baan. Maar toen ik een advertentie zag staan voor de functie van wetenschappelijk medewerker bij het Bureau Onderzoek van Onderwijs aan de Rijksuniversiteit Leiden heb ik meteen gereageerd. Dit kwam vooral door Hans Crombag, die het bureau leidde. Ik had hem één keer eerder gezien, toen hij in Groningen waar ik rechten studeerde over zijn proefschrift sprak. Meteen vond ik hem een ontzettend leuke man.
‘Hoe kun je de juridische studie verbeteren?’, daar ging mijn functie eigenlijk over. Na een gesprek werd ik gelijk aangenomen, 23 was ik. Voor de baan ben ik van Groningen naar Leiden verhuisd. We kwamen terecht in ongeveer het kleinste huis van de stad op de Papengracht. Mijn vrouw had een Volkswagen, en als zij haar auto parkeerde stak hij aan beide kanten uit, zo klein was het huisje.
Het bureau bestond net een paar jaar toen ik er terecht kwam. Het was de tijd dat research naar onderwijs erg in opkomst was. Wat mijn functie precies betekende moest ik in het begin nog uitzoeken. Die eerste jaren had ik dan ook wel eens het gevoel van: ‘Hoe slaag ik erin hier een succes van te maken?’ Ik werd daar behoorlijk onzeker van. Maar Crombag heeft mij in die tijd goed begeleid. Ik zeg altijd: ‘Crombag heeft mij leren schrijven’. Hij annoteerde de stukken die ik schreef, zei wat goed was en wat niet. Van hem heb ik leren denken, absoluut.
Op alle mogelijke manieren heb ik die eerste periode onderzoek gedaan naar het verbeteren van de studie: ik heb evaluatief onderzoek gedaan, vragenlijsten samengesteld voor de studenten, en meegedacht over de vraag hoe je de vaardigheden in het juridisch onderwijs kunt verbeteren. In samenwerking met anderen is daar ook een boekje over verschenen en dat heeft uiteindelijk geleid tot een nieuw practicum: Juridische Methoden en Technieken.
Tien jaar heb ik er gewerkt, heel lang eigenlijk. Het beviel me goed, toch was er na zes jaar wel een moment dat ik dacht: Hier steek ik niets meer van op, ik moet iets anders gaan doen: Weggaan, of een proefschrift schrijven, dat was de keuze. Dat laatste heb ik gedaan. Mijn proefschrift ging over de rechtspositie van studenten, onder meer bij examens.
Dat onderwerp kwam bij mij op doordat mijn vrouw maar niet afstudeerde. Haar hoogleraren verdomden het een beslissing te nemen. Ik weet nog dat ze voor de zoveelste keer haar scriptie had ingeleverd en dat ze weer te horen kreeg: ‘Tja, het is niet wetenschappelijk genoeg. Misschien moet je nog een beetje dit, en een beetje dat.’ Op een gegeven moment heb ik haar gezegd: ‘Nu moet je gewoon zeggen; geef me maar een cijfer’. Mijn vader hij was ook hoogleraar maar dan aan een andere universiteit heeft op een gegeven moment zelfs geholpen met het opstellen van een brief. Ze heeft toen keurig een zeven gekregen.
Tijdens mijn werk in Leiden was ik al lid van de PvdA. Maar erg actief was ik niet. Wel werd ik op een gegeven moment voorzitter van de afdeling Oegstgeest en later secretaris van het Gewest Zuid-Holland. Eerlijk gezegd heb ik nooit ontzettend nagedacht over hoe mijn carrière in elkaar zou zitten. Het werk dat ik nu heb is natuurlijk ook totaal niet te vergelijken met wat ik destijds in Leiden deed. Toen zat ik stil op een kamertje onderzoek te doen, dat is hier in Den Haag bepaald niet het geval.”