Creativiteit als cliché

Gepubliceerd in QPQ Magazine, tijdschrift over sociaal ondernemen, april 2010.

Creativiteit is het afgelopen decennium steeds het sleutelwoord geweest voor de revitalisering van oude steden, of verpauperde wijken. Maar heeft het ook wat opgeleverd?

Aan de IJ-oevers in Amsterdam-Noord meert eens in de zoveel tijd de Stubnitz aan, een voormalig vissersschip dat nog stamt uit de DDR-tijd en nu dient als club. Naast enthousiast uitgaanspubliek trekt de roestige boot ook vooral de aandacht van wethouders en gemeenteraadsleden.

‘Hier gebeuren creatieve dingen, en dat is goed voor de economie’, dachten de gemeenteambtenaren afgelopen jaar toen ze de boot opnieuw- na verschillende overtredingen van de Opiumwet- een vergunning verleenden. Daarnaast werd er ook nog 50.000 duizend euro uit het potje voor ‘broedplaatsen’ gehaald. Allemaal om de vertrutting van de hoofdstad tegen te gaan.

De afgelopen tien jaar is creativiteit onder beleidsmakers en politici hét toverwoord, er is geen twijfel over mogelijk: ‘Creatieven’ zijn onze redding. Het kabinet formuleert haar visie op de creatieve sector in een beleidsbrief uit 2009 als volgt: ‘De creatieve industrie kan een bijdrage leveren aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken zoals duurzaamheid, mobiliteit, zorg, onderwijs, sociale samenhang en ruimtelijke ordening.’

De verwachtingen zijn nog altijd hoog gespannen, maar kan de creatieve industrie wel echt die verandering brengen? En hoe creatief blijft zo’n sector als de overheid er constant met haar neus bovenop zit? Het aantal creatieven stijgt, maar wat hun invloed precies is, op de stad en de economische positie van Nederland blijft vaag. Na tien jaar zijn er geen antwoorden, maar wel wordt er nog iedere dag actief beleid gemaakt voor de creatieven.

Dit beleid gaat verder dan de vier grote steden, ook gemeentes als Zwolle, Venlo en Zaanstad doen enthousiast mee. Creativiteit is een cliché geworden. Zodra er nieuw leven moet worden geblazen in een verpauperde wijk klinkt vanuit gemeentes de roep om kunstenaars, grafisch ontwerpers, theatermakers, schrijvers- en verder eigenlijk iedereen die er een eigenwijze mening en werkstijl op na houdt.

Naar hartelust worden er door gemeentes broedplaatsen gecreëerd: in oude kauwgombalfabrieken, scheepsloodsen of in kantoorgebouwen kan ‘de creatieve klasse’ tegen lage huren gebruik maken van de tijdelijke werkruimtes. Zodra de fabriek of loods tegen de vlakte gaat, en ruimte moet maken voor een groot commercieel bedrijf, verhuizen de flexibele geesten wel weer naar een nieuwe vervallen plek, is het idee.

The rise of the creative classe

Maar waar komen die ideeën vandaan? In elk beleidsstuk en bij iedere lezing over de ‘kansen van de creatieve stad’, wordt stadssocioloog Richard Florida sinds jaar en dag als inspiratiebron genoemd. Hij schreef in 2002 The rise of the creative class, en ontketende daarmee een ware revolutie.

In zijn boek stelt hij dat de creatieve sector de nieuwe motor is voor het aanjagen van de economie. Volgens Florida zijn een groot reservoir aan talent (bijvoorbeeld een universiteit of broedplaats), een sterke gerichtheid op technologie en een hoge mate van tolerantie de factoren die een stad tot een creatieve stad kunnen maken.

Hij toont in zijn boek aan dat er een zeker verband bestaat tussen de aanwezigheid van creatief kapitaal en economische voorspoed, maar of het een ook het gevolg is van het ander blijft nog altijd de grote vraag. Toch ligt zijn boek al jaren bij stadsbestuurders op het nachtkastje.

Zo zei Ahmed Aboutaleb, burgemeester van Rotterdam in een interview met het Financieel Dagblad: ‘In een internationale stad die Rotterdam wil zijn, is het van groot belang dat er ook ruimte is voor de ‘creatieve klasse’. Deze mensen brengen namelijk een geheel eigen dynamiek met zich mee.’ En Maarten van Poelgeest, GroenLinks wethouder Ruimtelijke Ordening in Amsterdam, omschrijft het als volgt: ‘Die vrijgevochten kunstenaars zijn toch de humuslaag voor verschillende culturen. Die tegenstroom biedt een creatief milieu dat bij een stad hoort.’

Georganiseerde tegencultuur

Burgemeesters en wethouders die samen met de ‘creatieve industrie’ een tegencultuur willen organiseren. Dat klinkt toch enigszins paradoxaal. In de jaren negentig moesten panden met krakers en kunstenaars massaal wijken voor nieuwbouw aan de Amsterdamse IJ-oevers. De underground verdween uit de stad, kunstenaars trokken naar Rotterdam of Berlijn, waar nog wel vrijplaatsen bestonden.

Maar al snel realiseerde de gemeente Amsterdam zich dat dit niet de bedoeling kon zijn. Met het boek van Florida onder de arm werd het broedplaatsenbeleid ontwikkeld. Het ontbreken van jonge, creatieve geesten kon niet goed zijn voor de aantrekkingskracht van de stad op internationale bedrijven, zakenlui en toeristen.

Gesubsidieerde plekken- broedplaatsen- moesten dit tij keren. De creatieve sector moest het handelsmerk van de stad worden, zodat dagjesmensen en zakenlui zich tijdens de lunch of het flaneren door de stad konden laven aan de aanwezigheid van inspirerende jonge creatieven die met hun laptops, skinny jeans en fluorescerende sneakers de stad opfleuren.

Deze jonge creatieven gaven zich massaal op voor de goedkope ruimtes (zie kader). En wat is daar eigenlijk mis mee? Plekken als de NDSM-werf in Amsterdam-Noord, met 84.000m2 de grootste broedplaats van Nederland, roepen iets spannends op: hier gebeurt het, hier moet je zijn! Dat is de sfeer van de oude scholen en krantengebouwen die tot broedplaats uitgeroepen zijn. Maar als je weet dat er achter deze ‘vrijplaatsen’, strak georganiseerde organisaties zitten die in dienst van de gemeente creatieven allerlei bureaucratische eisen opleggen, dan verliest de broedplaats al snel zijn- op het eerste gezicht- aantrekkelijke rafelrand.

Voor wat hoort wat, moeten de ambtelijke cultuurridders hebben gedacht. De creatieve klasse krijgt betaalbare werkruimte op een presenteerblaadje aangereikt, maar dan is het wel de bedoeling dat hij of zij actief participeert in de buurt waar de broedplaats is gevestigd. Ze moeten de buurt een boost geven, en in dialoog gaan met de buurtbewoners.

Maar tien jaar later zijn er geen cijfers bekend waaruit blijkt dat een groep creatieven in een leegstaande fabriek heeft geleid tot meer interactie en dialoog tussen buren, laat staan tussen verschillende bevolkingsgroepen. De illustrator, schilder of modeontwerper sluit zich liever op om te doen waar hij/zij goed in is: het maken van een tekening, schilderij of kledingstuk.

In Amsterdam-Noord verrees de alom geroemde NDSM-werf, waar 160 creatieve ondernemers werkzaam zijn. MTV verhuisde daarop zijn hoofdkantoor naar de overkant van het IJ, helemaal volgens het idee van ‘de creatieve stad’. Toch wonen er in het stadsdeel ook nog steeds relatief veel probleemjongeren, is er een hoog criminaliteitscijfer en veel armoede. In 2007 werd het gebied zelfs aangemerkt als krachtwijk.

In de toekomst zou de nadruk in de gemeentepolitiek daarom veel meer moeten liggen op sociaal- en etnisch ondernemerschap en minder op het aantrekken van creatieven. Door economische bedrijvigheid en zelfstandigheid in een stadsdeel als Amsterdam- Noord onder de aandacht te brengen trek je de mensen die echt iets willen veranderen.

Het is misschien moeilijker, minder hip en interessant voor het imago van een stad, maar uiteindelijk leveren nieuwe winkels met goed en lekker eten, en projecten die jongeren aan werk helpen meer op voor de toekomst van een achterstandswijk dan een gebouw vol eigenwijze webdesigners, striptekenaars en beeldhouwers.

De overspannen aandacht vanuit de politiek voor de rol creativiteit is overtrokken, een gedeelde plaats met sociaal ondernemerschap zou in dit geval geen gek idee zijn. Politici en beleidsmakers hebben de afgelopen jaren de creatieve ondernemer een veel te grote rol toegedicht, één die hij onmogelijk waar kan maken. Dat dit besef nu ook begint door te dringen in Den Haag blijkt uit een onderzoek dat in januari van dit jaar werd gepresenteerd.

De creatieve industrie werd zes jaar geleden door het ministerie van Economische Zaken, tot ‘sleutelgebied’ uitgeroepen: zij moest zich gaan ontwikkelen tot een van ‘de parels van de Nederlandse economie’. Maar nu, in 2010 heeft de creatieve industrie volgens de makers van het rapport steken laten vallen, en is het maar de vraag of zij zich de komende jaren ‘sleutelgebied’ mag blijven noemen. De onderzoekscommissie ziet bij de creatieve industrie namelijk een ‘te afwachtende houding richting overheid.’

Kader:

Amsterdam telt inmiddels zo’n vijftig broedplaatsen waar kunstenaars en creatieven goedkoop kunnen werken. Het doel is dat er jaarlijks 100 à 150 woon- en werkpanden voor kunstenaars bijkomen. Voor deze motoren voor ‘stedelijke vernieuwing’ wil de gemeente Amsterdam jaarlijks 2,5 miljoen euro vrijmaken. Tot nu toe heeft de hoofdstad 40 miljoen euro uitgegeven aan broedplaatsen.