‘Het laatste dat ik zag was mijn werkplek’

Gepubliceerd in dagblad Trouw, 9 april 2011.

De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. Marja van Bijsterveldt (1961), minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap begon als verpleegkundige bij het Ikazia Ziekenhuis in Rotterdam.

“Mensen vroegen me: hoe is het op je werk? Maar ik zag het helemaal niet als werk. Voor mij was het een way of life. Ik woonde er zelfs: tegenover het ziekenhuis stond de zusterflat, daar verbleef ik tijdens mijn opleiding tot verpleegkundige.

“Na de Havo heb ik eerst een paar maanden op een accountantskantoor gewerkt. Iedere dag zat ik achter mijn bureau, het ging alleen maar om cijfers en niet om mensen. Ik heb snel de overstap gemaakt naar de gezondheidszorg.

“Achttien jaar was ik toen ik  aan mijn opleiding verpleegkunde begon, een In-service opleiding bij het Ikazia Ziekenhuis in Rotterdam. Daarvoor was ik nog enkele maanden afdelingssecretaresse op de kraamafdeling. Mijn zusje- die ook daar werkte- werd één van mijn praktijkbegeleiders. Ik werkte hard, als mijn administratiewerk er op zat ging ik gelijk de afdeling op. Ik wist meteen: dit is mijn ding.

“De eerste periode zat mijn kamer aan de kant van het ziekenhuis: het laatste dat ik ’s avonds zag als ik naar buiten keek was mijn werkplek. Ik vond dat toen helemaal niet erg, ik was zo erg met mijn werk bezig dat het juist paste. Maar na een half jaar was ik toch blij dat ik naar de andere kant kon verhuizen, ik kreeg een kamer met uitzicht op Rotterdam.

“Al na een paar maanden theorie begon ik op de afdeling chirurgie. Je maakte daar van alles mee: mensen met een blindedarmontsteking, maar ook mensen die ernstig ziek waren, en stierven.

“Slangen en infusen controleren, injecties geven. Het waren soms best pittige opdrachten. Maar ik heb het nooit als zwaar ervaren. Ik hield ervan hard te werken en daarnaast gebeurde alles onder leiding van een gediplomeerd verpleegkundige. Als verpleegkundige had ik tijdens mijn werk veel gesprekken met patiënten. Ik kleedde de mensen aan, haalde ze uit bed en ik zorgde ervoor dat ze fris in hun stoel zaten. Ondertussen bespraken we van alles. De mensen hadden altijd wel een verhaal.

“Het was een bijzonder ziekenhuis. De protestantse identiteit was heel sterk aanwezig: patiënten werden altijd met U aangesproken, en ik begon mijn ochtenddienst met een moment van bezinning. Om half acht ’s ochtends was de overdracht. Iedereen zwermde uit. Ik sloot de deur van de zaal en ik las dan een gedeelte uit de bijbel voor.

“Ik heb die sfeer altijd als heel prettig ervaren. Maar het traditionele karakter maakte ook wel eens dat ik obstinaat werd: er was zo’n sterke hiërarchie, en als verpleegkundige stond je echt een paar treetjes lager. Zelfs de coassistenten- van die jonge studentjes- hadden meer aanzien.

“Als verpleegkundige heb ik geleerd om dienstbaar te zijn, af te maken waar je aan begint en oog  te hebben voor de mensen om wie het gaat. Het zijn kwaliteiten waar ik als politicus veel aan heb. Als minister heb ik minder direct met mensen te maken. Maar deze week was ik bijvoorbeeld wel weer op bezoek bij een schooltje in Zoetermeer en bij een mbo- onderwijsinstelling. Dat zijn hartstikke leuke dingen; ik houd veel van mensen.”