‘Ik financierde mijn idealen met vakken vullen’

Gepubliceerd in dagblad Trouw, 19 mei 2012.

De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. Sywert van Lienden (1990) is medeoprichter van G500, een nieuwe politieke beweging. Hij begon als vakkenvuller.

“Mijn ouders hadden iets van: ‘Zakgeld krijg je niet, dat verdien je.’ Bij het Laks (Landelijk Actie Komitee Scholieren) kon ik wel dingen declareren en ik kreeg een kleine vergoeding. Maar van dat bedrag kon ik nauwelijks mijn dagelijkse kosten betalen. Ik moest dus wel een baantje zoeken. In 2006 begon ik als vakkenvuller bij de supermarkt Boni in Ermelo. Het was om de hoek en mijn zusje werkte er al.

In het begin was ik heel lui. Ik ben niet zo praktisch aangelegd, en ik gooide de pakken sap in het vak. Ik zette ze misschien nog wel netjes recht, maar ik was niet heel scherp; bijvoorbeeld kijken of het lipje met de houdbaarheidsdatum wel naar voren stond en dat soort dingen. Op een gegeven moment werden mensen natuurlijk boos op mij, dus daar heb ik snel verandering in moeten brengen.

Na een paar maanden was het inkomentje dat ik bij Boni verdiende niet meer genoeg. Omdat je als jongere werkt met een twaalfurencontract, kon ik niet meer uren werken bij Boni. Ik besloot daarom ook te beginnen bij de plaatselijke Albert Heijn. Ik moest dat heel slim doen, want ze wisten dat niet van elkaar. Óf je was committed aan de Albert Heijn, óf aan de Boni. Maar Ermelo is een dorp en al heel snel kwam het uit. Dat vonden ze echt heel vervelend. Gelukkig kon ik na een paar gesprekken wel voor beide blijven werken.

Twee avonden in de week werkte ik bij Boni en twee avonden bij Albert Heijn. Ik deed de ontbijtafdeling en de wijn. Ik kende iedereen met wie ik werkte. Maar gezellig kletsen was er niet bij: ieder had zijn eigen ‘pad’, de een stond bijvoorbeeld op het wijnpad, de ander op het nootjespad. Bij Albert Heijn was het allemaal veel strikter geregeld dan bij de provinciesupermarkt. Het was puur op efficiëntie gericht. Ik moest een veel hogere productie draaien; zeker vijftig collies dat zijn doosjes per uur. Op een gegeven moment werd het zelfs verhoogd naar 65, dat lukte me niet altijd.

Het was hard werken. Met school was ik inmiddels zo’n beetje gestopt, maar voor het Laks reisde ik het hele land door. Het was een grote heisa in die tijd. We organiseerden acties tegen de 1040-urennorm en er waren spoeddebatten. Ik weet nog dat bij een van onze acties het hele stadion van Oss vol zat: een demonstratie van zeker vijftienduizend man. Maar ik kon er niet bij zijn, ik moest vakken vullen. Of ik zat ‘s avonds bij ‘De Wereld Draait Door’ toch een soort van glamourous maar daarna moest ik wel rennen om de trein pakken en mijn vakken nog te kunnen vullen.

Ik kon mijn baantjes niet afzeggen. Daar was weinig begrip voor. Je moest het allemaal zelf regelen en bij niet functioneren werd je zo ontslagen. Daarbij had ik het geld hard nodig. Ik financierde mijn idealen met vakken vullen. Toch heb ik zeker wat geleerd over servicegerichtheid. De details zijn de zaken waar je verschil op kunt maken. Al hebben ze die boodschap er bij mij wel echt een beetje in moeten rammen. Die voldoening van het perfect doen heb ik op een gegeven moment wel ervaren. Als ik dan om half elf ‘s avonds naar huis ging en zag dat de hele supermarkt er strak bij lag, dan was dat toch wel een mooi moment. ‘Bam, alles staat recht.’ Daar kon ik best gelukkig van worden.”