‘Ik koos voor armoede’

Gepubliceerd in dagblad Trouw, 17 december 2011.

De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. Acteur Aart Staartjes (1938) sinds 1984 Meneer Aart uit Sesamstraat begon zijn loopbaan bij een pantomimegezelschap. Deze week bestaat Sesamstraat 35 jaar.

“Na de mulo zei mijn vader: ‘Je wordt onderwijzer of ambtenaar’. Ik was zestien en had geen idee. Ik ben toen maar naar de Kweekschool gegaan. Al snel wist ik dat het niks voor mij was. Ik had school altijd gehaat en toen ik voor de klas stond wist ik dat het zinloos was.

Een klas hoger zaten Erik Herfst en Ben Rowold (cabaretiers, red.). Door hen kwam ik in contact met Jan Bronk, een bekende mimespeler. We zijn bij hem op les gegaan. We deden dingen als ‘lopen op de plaats’, het trucje waar Michael Jackson groot mee werd. Het ging me makkelijk af, al snel wist ik dat het iets was dat ik wilde gaan doen.

Toen ik bij Jan Bronk mocht blijven werken als volontair, heb ik dat meteen gedaan. Ik ben gestopt met de Kweekschool, en ik ben uit huis gegaan. Mijn ouders vonden het allemaal verschrikkelijk, zij dachten: ‘Hij groeit op voor galg en rad’.De enige ervaring die ze hadden met de toneelwereld was een avond die ze hadden doorgebracht in het Amsterdamse artiestencafé de Lijmkit. Mijn vader was aannemer, hij werkte samen met een tegelzetter die ook opera had gezongen in de straten van Parijs. Hij was het café begonnen en had mijn ouders uitgenodigd. Daar zaten ze dan, tussen de armoedzaaiers zoals mijn vader ze noemde op een sinaasappelkistje. De koffie kostte een kwartje en de soep een gulden. Mijn vader dacht alleen maar: ‘Ik wil niet dat mijn zoon daar terecht komt’.

En zo was het ook echt. Je had geen cent, je rommelde maar wat. Maar ik vond het toneel prachtig; de sfeer van vrijheid, anti-burgerlijkheid en het lak aan alles hebben.

Bij Jan Bronk verdiende ik tien gulden per week. Ik moest allerlei klusjes doen: van strijken tot het kolenhok opruimen. Tijdens de voorstellingen was ik degene die, wit geschminkt, met een bordje de volgende scène aankondigde.

Zoveel werk was er uiteindelijk niet bij het gezelschap van Jan Bronk. Samen met Erik en Ben zijn we toen ons eigen mimegezelschap gestart: Pantalone. We repeteerden overdag, en ‘s avonds gingen we met de hoed rond. Op sommige avonden haalden we wel 25 gulden op. Maar al snel dacht ik: ‘Hier loop ik helemaal op dood, dit leidt tot niks’. Ik heb daarom auditie gedaan voor de toneelschool, tot mijn verbazing werd ik meteen aangenomen. Al viel ook die school mij zeker niet mee. Ik denk dat ik 40 procent van de tijd afwezig ben geweest. Dan ging ik met mijn meissie later mijn vrouw de stad in.

Na de toneelschool begon ik bij een gezelschap, daar verdiende ik 269 gulden per maand. Ik had al een vrouw en dochter. Het was echt: woensdag gehaktdag, want verder was er geen geld voor vlees. Ik koos voor armoede, maar was wel zelfstandig. Ik heb altijd heel zuinig gedaan, dat kostte me geen moeite. Ik was het ook gewend van de jaren na de oorlog; iedereen was straatarm.

In de jaren zestig, toen ik steeds meer voor tv ging doen, schoot mijn salaris omhoog. Ik weet nog dat ze iemand zochten voor de rol van Chinese piloot. Het enige dat je hoefde te doen was drie keer oké zeggen. Voor 300 gulden voor. Mijn collega’s weigerden, ik deed het graag.”