‘Misschien had ik zuster moeten worden’

De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Schrijfster Yasmine Allas (1967) begon als vrijwilliger. Binnenkort verschijnt haar nieuwe roman ‘De onvoltooide’. 

“Het was 1999. In een dagblad las ik een advertentie waarin werd gevraagd om buddy’s. Sinds ik me kan herinneren heb ik de behoefte om vrijwilligerswerk te doen. Ik vroeg mijn vrienden of ik geschikt voor dat werk zou zijn. Zij wisten meteen een persoon: Michael. Hij was jong – nog geen dertig – aidspatiënt en in de laatste fase van zijn leven.

Ik kreeg zijn telefoonnummer, belde en vertelde hem dat ik tijd over had en dat ik graag wilde helpen: met het huishouden, de boodschappen en andere dingen. Als ik er nu over nadenk, lijkt het me best gek als een vreemde je opbelt om haar diensten aan te bieden. Maar, met de naderende dood in het vooruitzicht, was dit voor hem helemaal geen issue. ‘Kom maar kennis maken’, zei hij direct.

Ik weet nog goed de eerste keer dat ik hem zag; het was een doodzieke jongen, heel bleek en mager. Tegelijkertijd vond ik hem groot en sterk: hoe hij in het leven stond en hoe hij daarover sprak. Hij voelde geen greintje bitterheid. Hij zei: ‘Ik heb het leven gevierd, hoe kort het ook heeft geduurd.’ Ik vond dat zo bijzonder voor een jongen van zijn leeftijd.

Geen moment had ik het gevoel dat ik vrijwilligerswerk deed. Het voelde meer als het begin van een korte maar intense vriendschap. We spraken over van alles. Michael en ik hadden het meteen over zijn jeugd. Hij vertelde dat zijn ouders niet accepteerden dat hij homoseksueel was, laat staan dat ze zijn ziekte accepteerden. Hij zei dat hij graag een vader had willen zijn, wat liefde voor hem betekende en hoe hij dacht over het leven na de dood.

Eerst kwam ik één keer per week. Al snel werd dat drie keer. Daarnaast deed ik acteerwerk en was ik bezig met de voorbereidingen van mijn eerste boek. Als ik bij Michael was maakte ik zijn huis schoon, ik waste hem en deed boodschappen. Samen maakten we veel wandelingen: Michael in zijn rolstoel, ik erachter en zijn hondje bij hem op schoot.

Het was voor mij vanzelfsprekend om Michael – samen met zijn vrienden – zo intensief te verzorgen. Sommige mensen zullen het gek vinden dat te doen voor iemand die je niet kent. Maar ik zie het als een levensplicht. Tegenwoordig heb ik minder tijd, maar ik weet dat ik weer vrijwilligerswerk wil gaan doen. Vaak word ik wakker met die gedachte: ik moet weer mensen gaan helpen. Misschien had ik zuster moeten worden.

Bij Michael had ik niet de illusie dat hij beter zou worden als ik maar goed voor hem zou zorgen. Je werkt als het ware naar zo’n einde toe. Na negen maanden is hij overleden. Ik was er niet bij. Een goede vriend van hem vond hem op een ochtend. Ik had echt tijd nodig om het te verwerken. Maar ik zou het zo weer doen: iedereen verdient een waardig einde. Iets kostbaarder is er haast niet.”