‘Ik bid sneller dan mijn moeder’

Gepubliceerd in De Groene Amsterdammer, 18 november 2010.

Enayatulla en Gulguncha kwamen jaren geleden naar Nederland. Hun kinderen houden zich keurig aan de islamitische regels, maar toch zijn er soms conflicten. ‘Er komt een dag dat God je afrekent op je fouten. Daarom kan het misschien vervelend zijn dat Malalei geen hoofddoek draagt.’ 

In het Noord-Hollandse Aalsmeer gaat de zon bijna onder. De Afghaanse Gulguncha Hotkaki (42) staat op en loopt naar het metershoge televisiemeubel in de woonkamer, uit een van de lades haalt ze haar bidkleed. Zorgvuldig rolt ze het uit. Ze trekt haar sjaal wat strakker om haar hoofd en sluit haar ogen, haar handen vouwt ze op haar borst. Ze prevelt de eerste woorden van het gebed, buigt en zakt door haar knieën naar de grond. Op de achtergrond flikkert het licht van de televisie, de soapserie As the world turns staat aan. Na vijf minuten bergt Gulguncha het kleed weer op, ze sluit de lamellen en doet haar hoofddoek losser.

In 2003 kwam Gulguncha met haar vijf kinderen naar Nederland. Haar man Enayatulla Samandarry (44) woonde toen al vijf jaar hier. In Afghanistan was hij piloot, in Nederland werkte hij in de bouw en als afwasser. Sinds drie jaar heeft hij zijn eigen taxibedrijf. De eerste jaren werkte hij hard om zijn familie naar Nederland te kunnen halen, nu werkt hij hard om de studies van zijn kinderen te kunnen betalen. Een miniatuurvliegtuigje in de kast is het enige in het huis dat herinnert aan zijn verleden als piloot.

Net als haar man beheerst Gulguncha de Nederlandse taal nog steeds niet goed. Ze had gehoopt dat ze binnen twee jaar Nederlands zou spreken, dat ze een opleiding kon volgen en een baan zou vinden. Maar zo liep het niet. De dag dat ze aankwam kreeg ze heimwee naar Afghanistan: Naar het weer, haar familie en zelfs naar de Afghaanse prei. ‘Moeilijk’, is een woord dat ze vaak gebruikt als ze het over haar leven in Nederland heeft. Het geloof geeft haar steun: ‘In Afghanistan was ik de hele dag bezig: Met de kinderen, mijn werk en het huishouden. Hier is het anders: Ik doe het huishouden, de boodschappen, ik lees de Koran en ik bid dat er geen slechte dingen gebeuren.’

Buiten klinkt het geluid van een scooter. ‘Dat is Malalei, mijn tweede dochter,’ zegt Gulguncha. Ze is vernoemd naar de bekende Afghaanse politica, vertelt de moeder trots: Malalai Joy, ze wordt ook wel de ‘moedigste vrouw van Afghanistan’ genoemd. In het buitenland wordt ze gezien als het boegbeeld van de emancipatie van de Afghaanse vrouw.

Dochter Malalei (17) zit in 5 VWO, ze bidt vijf keer per dag en ze zegt dat ze zich zoveel mogelijk houdt aan de regels van de Islam. Malalei: ’s Ochtends bid ik vijf minuten, ’s middags nog twee keer heel kort, en ook nog ’s avonds. Hoe lang je bidt hangt er maar helemaal vanaf hoe snel je bent. Ik bid bijvoorbeeld heel snel, sneller dan mijn moeder.’

In haar cultuur draait het om familie en om respect, zegt de zeventienjarige. Alles wat ze doet gaat in overleg met haar ouders. ‘Zij hebben meer ervaring en zijn wijzer. Familie is een eenheid. Ze leven met je mee, ze delen in je blijdschap en in je verdriet. Heel soms komt het voor dat ik het niet met ze eens ben, dan probeer ik ze uit te leggen waarom ik denk dat ze het verkeerd zien.’

Ze draagt bijvoorbeeld liever geen hoofddoek. ‘Op school draag ik een sjaal. Ik ben er een keer mee begonnen en het zou gek zijn als ik opeens zonder op school verschijn. Maar verder draag ik hem niet.’ Haar moeder wil dat Malalei een ‘gewone’ hoofddoek draagt. Gulguncha: ‘Soms doet ze het wel, maar dan draagt ze hem niet zo vast. Er komt een dag dat God je afrekent op je fouten. Daarom kan het misschien vervelend zijn als Malalei geen hoofddoek draagt.’ Malalei reageert: ‘Het hoort eigenlijk wel, maar het is mijn keuze hoe ik voor God wil staan en ik denk dat Hij die hoofddoek niet het belangrijkste vindt.’

Op haar zolderkamer laat Malalei haar sjaal zien. ‘Kijk, ik draai mijn haar in een knot en dan doe ik de sjaal zo. Best mooi toch?’ Ze legt de sjaal losjes over haar hoofd. De kamer van Malalei is klein, maar wel helemaal op zolder. Ze heeft daarom veel privacy, vertelt ze.

Malalei loopt naar het voeteinde van haar bed, ze pakt haar bidkleed en legt het op de grond. ‘Mijn moeder heeft me verteld dat ik in die richting moet bidden’, ze wijst naar buiten, ‘Ik weet niet waarom dat precies is, dat moet je aan mijn moeder vragen. Afgelopen zomer kreeg ze een Koran van haar moeder, handgeschreven en versierd met roze en groene inkt: ‘’s Ochtends lees ik er altijd even in,’ ze pakt de Koran en slaat het open waar het leeslint zit: ‘Je ziet, ik ben nog niet zo ver, maar ik heb ook een hoop andere dingen te doen.’

Ze heeft het druk met school en soms gaat ze een middag winkelen met vriendinnen, thuis is ze ook vaak, dat noemt ze ‘chillen’, alleen of samen met haar jongere zus. Malalei: ‘Ik kijk graag naar Take me out, dat is zo’n televisieprogramma dat meisjes op een knop moeten drukken als ze met een jongen willen daten. Soms gaan alle knoppen op rood, zo zielig. Maar ik begrijp het wel: ik zou ook niet met een lelijke jongen willen.’

Zelf zou Malalei nooit kunnen meedoen aan zo’n programma: ‘Ik mag geen vriendje hebben van mijn geloof. Als ik een vriendje heb dan moet ik gelijk trouwen.’ In de keuken schept Malalei een bord eten voor zichzelf op. Ze vindt Afghaans eten het lekkerste eten en haar moeder kan het beste koken. Zelf houdt ze alleen helemaal niet van koken, zegt ze. Gulguncha- ook in de keuken- steekt van wal: ‘Malalei houdt niet van het huishouden. Ze wil nooit koken. Mijn andere dochters kunnen heel goed koken, maar Malalei…’ Gulguncha schudt haar hoofd. Malalei: ‘Ik kan toch stofzuigen?’

De voordeur slaat dicht. Het is dochter Bisma (16), ze zit in de derde klas van het VMBO. Zonder te groeten loopt ze de trap op naar haar kamer. Gulguncha legt uit: ‘Ze heeft tegen mij gezegd dat ze niet in de krant wil.’ Ook haar oudste dochter van 22 wil dat niet. ‘Ik heb het gevraagd, maar het kan niet. Haar man is nog niet zo lang in Nederland, het is lastig.’

De Afghaanse en haar man hebben samen drie dochters en twee zoons. De oudste dochter van 22 is vorig jaar getrouwd met een Afghaan. Gulguncha draagt Malalei op de laptop te halen met de foto’s van het trouwfeest. Trots wijst ze op de kleurige jurken. Haar oudste dochter kijkt serieus de camera in, naast haar een man die ze tot die dag nooit had gezien.

Hij is voor haar uit Afghanistan gekomen, vertelt ze. Ze wonen samen in Soest. Haar dochter doet de Pabo en haar man leert Nederlands. Gulguncha: ‘Hij was arts in Afghanistan, het is een goede man. Ik mag ook bij hen op bezoek komen.’ Sinds haar dochter getrouwd is komt ze minder vaak naar Aalsmeer. De man moet nog wennen, legt Gulguncha uit. ‘Als je vanuit Afghanistan hier komt is de cultuur heel anders.’ Zelf werd de Afghaanse op haar zeventiende uitgehuwelijkt: ‘Dat is wel echt jong he? Mijn familie wilde het en ik durfde geen ‘nee’ te zeggen. Tot het verlovingsfeest had ik mijn man nog nooit gezien.’

‘Mijn vader zei: Mijn zoon wil met jouw dochter trouwen. Haar familie kwam nog een keer bij ons praten en toen was het geregeld,’ vertelt Enayatulla- in pak- later die avond in de taxi. Hij heeft zijn ogen strak gericht op de weg: ‘Voor Nederlanders is het misschien een beetje gek, maar familie is heel belangrijk voor ons,’ gaat hij verder. Zijn oudste dochter trouwde een man die ze nog nooit gezien had, maar zijn vrouw kende de man wel: ‘Hij is familie van mijn vrouw en zijn familie kent onze familie. Als de familie het wil dan is het geen probleem.’

‘Ik vertel de regels van mijn cultuur aan mijn kinderen, maar ze moeten zelf kiezen.’ Dat zijn dochters na het donker niet alleen de deur uitgaan is volgens de Afghaan hun eigen keuze. Enayatulla: ‘Ik zeg niet: Je mag niet. Ik vertel alleen verhalen over mijn cultuur.’

Hij is onderweg naar Amstelveen. Iedere woensdagavond verzamelen acht Afghaanse mannen zich in een sportzaaltje om te volleyballen. Ze werken allemaal als taxichauffeur. Vanavond is het een extra spannende avond, zegt Enayatulla: Er komt een Afghaans team uit Oegstgeest tegen hen spelen.

In de gymzaal knallen volleyballen hard tegen de bakstenen muur. Enayatulla voegt zich bij zijn team. De aanvoerder spreekt de mannen met luide stem toe. Als het andere Afghaanse team arriveert kan de wedstrijd beginnen. Enyatulla gaat op de reservebank zitten: ‘Eerst moeten ze goed spelen, daarna kan ik meedoen,’ legt hij verontschuldigend uit.

In 1998 kwam Enayatulla naar Nederland. ‘Ik wilde weg uit Afghanistan. De Taliban kregen steeds meer invloed en het was niet meer veilig,’ zegt hij op de terugweg naar Aalsmeer. Tien jaar werkte hij in Afghanistan als piloot voor defensie. Hij bracht soldaten naar hun familie en hij vloog jaren op een gevechtsvliegtuig.

De vroegere piloot vertelt dat hij tegen de Moedjahedien vocht. Op een keer werd zijn vliegtuig door een raket beschoten. Het stortte neer, maar Enayatulla wist met een parachute te ontkomen. Hij belandde hoog in de bergen van Pakistan en werd meteen gevangen genomen. Tot zijn verbazing lieten de Moedjahedien hem leven. Een jaar zat hij vervolgens in de gevangenis.

Zijn familie verhuisde naar Pakistan, in Kabul was het leven voor zijn vrouw en kinderen steeds moeilijker geworden. De Taliban kregen meer macht en zijn vrouw moest stoppen met haar werk als docent op een basisschool. Ze ging alleen nog naar buiten om boodschappen te doen, van top tot teen gesluierd in een boerka.

Terug in de taxi begint Enayatulla over ‘Wielder’, hij maakt drukke gebaren achter het stuur: ‘Het is een moeilijke situatie in Nederland. Het is niet goed voor een land om zo negatief over een groep te praten. In Afghanistan vechten groepen al dertig jaar om wie de echte moslim is.’

Hij noemt zichzelf moslim, maar geen ‘strenge moslim’: ‘Ik ben vooral democraat. Iedereen is anders, mensen hebben verschillende ideeën en daar moet je respect voor hebben. Islam heeft geen moeilijke regels, je mag heel veel zelf kiezen. Als ik tijd heb ga ik naar de moskee, maar het hoeft niet.’

Het is elf uur ’s ochtends. Gulguncha heeft al drie uur in de keuken gestaan. Rijst met kip en spinazie heeft ze gemaakt. Lekker, maar wel erg vet, zegt ze. Ze is dik geworden sinds ze in Nederland is: ‘Ik ben vijftien kilo aangekomen, als ik verdrietig ben ga ik eten.’

De dood van haar jongste broer- twee maanden na haar aankomst in Nederland- noemt Gulguncha het moment dat haar verdriet begon: ‘Hij is op een mijn gestapt. Mijn broer was met twee vrienden op vakantie toen het gebeurde. Ik heb wel een jaar lang gehuild. Daarom draag ik nu een bril, mijn ogen zijn heel slecht geworden.’

Gelukkig gaat het sinds kort een beetje beter, zegt ze. Ze haalde haar rijbewijs en ze begon weer met Nederlandse les. Dit jaar wil ze Staatsexamen doen zodat ze uiteindelijk docent kan worden, net als in Afghanistan. Voor haar op tafel liggen oefeningen voor het examen: ‘Ik begrijp dit niet.’ Ze laat de opdracht lezen: ‘U bent persvoorlichter van de politie. Op een bedrijventerrein heeft de politie beveiligingsmaatregelen genomen tegen inbraak. Beschrijf in een nieuwsbericht of de maatregelen geholpen hebben.’

In houterig handschrift heeft Gulguncha een poging gedaan. Het lijkt nergens op, vindt ze. Om haar Nederlands te verbeteren leest ze soms de buurtkrant, die is gratis, ook kijkt ze naar Goede Tijden Slechte Tijden. Ze vraagt haar kinderen wel eens of ze Nederlands met haar willen praten, maar die vinden het maar raar om in een andere taal met hun moeder te spreken. Een paar keer is ze op visite geweest bij de buren, nu zegt ze ‘goedendag’ als ze hen tegenkomt op straat.

Bij de afgelopen verkiezingen koos bijna 15 procent van de inwoners van Aalsmeer voor de PVV. Bij de Europese verkiezingen was dat 22 procent. Gulguncha vertelt dat haar auto een paar weken geleden is vernield. Ze denkt dat het komt omdat ze moslim zijn. Aan de achteruitkijkspiegel hing altijd een kussentje met in Arabische tekens geschreven: ‘Allah en de profeet Mohammed’. Op advies van haar oudste zoon heeft ze de talisman pas geleden weggehaald. Haar man moest een nieuwe auto voor haar kopen, een deel kregen ze vergoed van de verzekering. Het kussentje heeft ze nu maar in het dashboard gestopt.

Malalei en zoon Wahidullah (21), die erbij zijn komen zitten, zeggen dat ze met hun Afghaanse en Nederlandse vrienden eigenlijk heel weinig spreken over Wilders en de anti-Islam stemming. Wahidullah: ‘Maar als ik erover nadenk of naar het nieuws kijk, schrik ik wel. Er is naar mijn idee te weinig contact tussen de media en mensen die de Islam begrijpent.’

Wahidullah is tweedejaars student Farmacie in Groningen. Hij woont op kamers bij een gepensioneerd echtpaar tien kilometer buiten de stad, deze week is hij bij zijn ouders omdat hij moet leren voor zijn tentamens. Speciaal voor de gelegenheid heeft hij vandaag traditionele Afghaanse kleding aangedaan.

Hij vervolgt: ‘Islam is voor mij de leidraad in mijn leven. Je weet wanneer je iets goed doet en daar horen bepaalde regels bij.’ Zo gaat Wahidullah- al woont hij in een studentenstad- nooit naar het café: ‘Van ons geloof mag je niet drinken. Mijn vrienden zijn ook geen feestbeesten. Maar ik zie dat veel Nederlandse jongeren anders zijn: Ze drinken veel tot hun dertigste en daarna gaan ze pas een beetje nadenken.’

Het eerste dat Wahidullah doet als hij opstaat is bidden: ‘Islam is niet zo’n moeilijk geloof. Je bidt vijf keer per dag, bij elkaar bid je op een dag misschien vijftien tot twintig minuten.’ Hij laat zijn I-phone zien, daarop zit een applicatie waardoor hij precies weet wanneer het tijd is om te bidden. Malalei wil nog wat zeggen: ‘Allah heef ons het leven heeft gegeven. De hele dag ben je bezig met allemaal dingen, je kunt toch wel twintig minuten van je tijd aan Allah besteden?’

Gulguncha luistert geconcentreerd naar het Nederlands van haar kinderen. Af en toe knikt ze fanatiek. Malalei: ‘Je moet vooral respect hebben voor je familie. Zij hebben jou opgevoed.’ De belangrijkste keuze: De keuze voor een partner gaat dan ook in overleg met je ouders’, zegt ze met een serieus gezicht.’

Malalei heeft al meerder huwelijksaanzoeken gehad vertelt Gulguncha lachend. Malalei: ‘Ik ben te jong, ik zie mezelf nog als een kind. De kans is groot dat ik mijn ware Jakob een keer op een bruiloft ontmoet.’ Maar wat als Wahidullah of Malalei verliefd wordt op een Nederlandse vrouw of man? ‘Mag niet’, Gulguncha schudt resoluut haar hoofd. ‘Je mag alleen met een moslim trouwen,’ legt Malalei uit.

En als de Nederlander zich bekeert? Gulguncha denkt even na: ‘Wahidullah mag met een Nederlandse vrouw trouwen, maar dan moet ze wel moslim worden. Malalei kan niet met een Nederlandse man trouwen: De man is de baas.’ ‘Ik zal even uitleggen wat mijn moeder bedoelt’, zegt Wahidullah: ‘De man moet proberen van de kinderen goede moslims te maken. De vrouw heeft zeg maar niet de bevoegdheid om dat te doen. Als Malalei met een Nederlandse man trouwt krijgen haar kinderen zijn naam, de kans dat de kinderen echte moslims worden is dan klein. Ik zie dat ook al bij moslimkinderen die in Nederland zijn geboren, die zijn al veel brutaler.’

En hij met een Nederlandse vrouw? Wahidullah: ‘Ik ken wel een paar Afghaanse mannen die met een Nederlandse vrouw zijn getrouwd, dat is niet zo handig. Ze krijgen dan kinderen, maar een paar jaar later gaan ze alweer scheiden. Afghaanse mannen willen toch een beetje de baas zijn.’

‘Maar de tijden zijn veranderd!’, roept Malalei. ‘Vrouwen worden steeds gevaarlijker. Ook in Afghanistan zeggen vrouwen steeds vaker wat ze willen,’ ze lacht. Treedt Malalei misschien in de voetsporen van de vrouw naar wie ze is vernoemd? Haar gezichtsuitdrukking verandert: ‘Mijn cultuur is een andere dan de westerse. Ik kan me best goed aanpassen hoor, maar toch voel ik dat mijn geloof niet in deze cultuur past.’