‘Het had een haar gescheeld of ze hadden me doodgeschoten’

Bureau Boven maakte voor het vierde jaar op rij weer de Daily Matters voor het Movies that Matter Festival. De artikelen die we schreven verschenen ook op de site van Trouw.

“Eigenlijk is de volledige film een zoektocht geweest naar hoe we de film konden maken,” zegt de Vlaamse filmmaker Pieter-Jan De Pue (33).  Na acht jaar is ‘The Land of the Enlightened’ af. Maar er waren talloze momenten waarop het onzeker was of de film er überhaupt zou komen.

Uitgerekend Afghanistan koos De Pue uit als land om zijn debuut te schieten. Het resultaat is een schitterende film die het midden houdt tussen documentaire en fictie.De film ging op het prestigieuze Sundance festival in premiere. Daar won het gelijk de prijs voor beste fotografie. 

“Het was 2007. Na 9/11 en de inval van de Amerikanen was Afghanistan een hot topic. Ik wilde het land met mijn eigen ogen zien,” zegt De Pue in de lobby van een hotel in Den Haag. Hij reisde als net afgestudeerd fotograaf mee met een aantal ngo’s. Voor hen maakte hij foto’s in ruil voor vervoer en accomodatie. In de laatste maanden van zijn reis trok hij er zelf op uit, samen met Hassan, een Afghaan die hij had leren kennen. “Hassan had twintig jaar als vluchteling in Iran gewoond. Toen de Amerikanen de taliban deels verdreven hadden, wilde hij terug naar zijn geboorteland.”

Hij was de ideale reisgenoot; net als De Pue wilde hij het land en zijn mensen leren kennen. De twee trokken door de noordelijke provincies van het land – te paard en soms te voet vanwege de slechte wegen. Op een gegeven moment naderden ze de Chinese grens. Die staken ze over. “We wilden eens zien hoe het er aan de andere kant van de grens uitzag. Heel dom en heel naiëf achteraf.” De Chinese politie pakte het tweetal op, 32 dagen zaten ze vast voor ze terug konden naar Afghanistan.

Het voorval kenmerkt de houding van De Pue. Een land in oorlog, de taliban die op de loer ligt, corrupte ambtenaren en gevaar voor kidnapping, het weerhield hem er allemaal niet van om door te gaan met zijn project.

Na zijn gevangenschap keerde hij – weer te voet- met Hassan terug naar Kaboel. Tijdens hun barre reis – “de Afghaanse politie verdacht ons ervan dat we buitenlandse strijders waren”- leerde De Pue het onderwerp van zijn film kennen.

Hij en Hassan kwamen groepen Afghaanse kinderen tegen. Die waren allemaal werkzaam in een edelsteenmijn of ze verzamelden mijnen voor het leger. De Pue: “Ik zag dat de kinderen, ondanks de kommer en kwel van de oorlog moeiteloos konden navigeren. Ik vond ze heel sterk. Ze hadden een ‘het komt wel goed mentaliteit’.”

Het verhaal moet gaan over de verbeelding, de projecties over de toekomst van Afghanistan van die kinderen, vertelt De Pue. Hoofdpersonage is de jonge Gholan Nasir. Hij is de leider van een groep jongens – allemaal dertien, veertienjarigen.
Nasir is er verantwoordelijk voor dat ze genoeg opium, lapis lazuli en mijnen binnenhalen. De oorlog is constant daar, maar vooral als een vermoeiend decor. Veel aanweziger zijn de beelden van de prachtige berglandschappen, de jongens die op paarden eindeloze vlaktes doorkruisen en die bezwerend fluisteren tegen bommen om niet af te gaan.

Scherp is het contrast met de scènes die De Pue filmde toen hij embedded ging bij het Amerikaanse leger. Je ziet militairen die hun work out doen, luisterend naar stampende housemuziek. De Pue volgt ze met zijn camera wanneer ze een bom tot ontploffing brengen in een verlaten berglandschap: “Shoot his fucking ass in his fucking face,” schreeuwt een van de soldaten.

De Pue: “Vijftien maanden lang moesten de soldaten op die basis blijven. Ze konden alleen maar denken hoe het beneden in de vallei – waar ze op schoten- zou zijn. Op hun beurt zagen ook de kinderen de Amerikanen maar weinig. Ik vond dat een interessant gegeven om mee te spelen.”

“Dat zal wel, maar hoe weet ik dat die film er uiteindelijk gaat komen? En zijn de risico’s niet veel te groot?” Dat waren de vragen die De Pue kreeg van zijn producent in België. Zeker nadat de crew in 2013 in een hinderlaag terecht kwam van de taliban: “Het had een haar gescheeld of ze hadden me doodgeschoten,” zegt De Pue bijna nuchter.

Ze waren – met zestien man crew, twee auto’s en veel materiaal – beland bij een hoge bergpas om daar beelden te schieten van een edelsteenmijn. Op de top werd de bergpas geblokkeerd door vier man met raketwerpers en kalasjnikovs. Met geweld haalden de mannen de Afghaanse crewleden uit de auto. Ze werden in elkaar geslagen met rotsblokken en kalasjnikovs.

De Pue was gewaarschuwd en stond nog beneden. Hij ging – op aandringen van zijn assistent – vervolgens toch kijken. De politie was inmiddels gearriveerd en De Pue werd vervolgens door hen onder vuur genomen. “Ze dachten dat wij taliban waren, halse verwarring.”

Na dit voorval was het crisis. Er was inmiddels te veel geld uitgegeven om nog te stoppen, vertelt hij. Maar de risico’s waren groot en de crew moest kleinschaliger. Intussen was de realiteit in Afghanistan flink veranderd: de Amerikanen waren bezig te vertrekken en de taliban wonnen steeds meer terrein.

Soms dronk hij dagenlang thee om toestemming te krijgen voor het filmen van een bepaalde scène: “Constant probeerde ik de situatie te analyseren, maar ik kon er soms niet achter komen hoe het precies zat. Alles is dubbel in Afghanistan.” Hij had zijn project dat hem er aan herinnerde dat hij door moest gaan. En natuurlijk de kinderen: “Aan hen kon ik mij optrekken. Afghanen zijn positieve mensen met veel humor. Als het alleen maar tristesse was, houd je het niet acht jaar vol.”