‘Ik wil stemmen’
Dag van de gemeenteraadsverkiezingen. Leuk, dacht ik: ik neem mijn dochter Mia (bijna 3) mee: vroeg geleerd etc. “We gaan stemmen,” zei ik. Ze vond het meteen interessant. “Waar gaan we dan stemmen?” In de school om de hoek.
In het hokje met het laagste tafeltje- ik dacht dan kan Mia het goed zien- begon het. Ze pakte het rode potlood en zei: “Ik wil stemmen.” Ojee, dacht ik: dit gaat helemaal mis. Toch hield ik stand: “Nee, ik ga stemmen, jij mag kijken. En straks mag je de stempassen in de bus gooien.” Haar mond ging al open. Ik telde: 1, 2, 3. En ja hoor: hartverscheurend huilen. Dit ging niet meer goed komen. In paniek zette ik wat rode bollen, zonder nadenken op de plek waar ik ze altijd zet. Oke, ook nog die sleepwet: ‘Tegen’. Klaar.
Toen moesten die biljetten alleen nog in de bussen. Mia had de sleepwet inmiddels verfrommeld tot een prop papier. Ondertussen wilde ze het stemlokaal uitrennen. Probeerde ik die prop te ontwarren en in de bus te duwen. Het was gelukt. Ik beende het stemlokaal uit, zonder dag te zeggen. Krijsende peuter in mijn armen. Onderweg naar de creche bleef ze schreeuwen en huilen: “Ik wil terug. Ik wil stemmen.”