‘Acht jaar voor ik durfde schrijven’
Gepubliceerd in dagblad Trouw, 21 april 2012.
De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. Schrijver Theodor Holman (1953) begon als kopijloper bij Het Parool.
“Als je de zware deuren naar de redactie opendeed hoorde je een oorverdovend lawaai. Dat kwam van de grote stalen tikmachines waar de redacteuren hun stukjes op schreven, echt rammen was het. Aan het einde van de redactieruimte was een klein kamertje, daar stonden een stuk of zeven telexen, die waren aangesloten op de grotere persbureaus en de faxapparaten. Al die machines ratelden de klok rond. Als kopijloper moest ik het nieuws van de telexen afscheuren. Ook rubriceerde ik nieuws op gebeurtenis en op redactie. Je legde alles op volgorde en dan bracht je het naar de betreffende redacties. Andersom gebeurde ook. Als een redacteur zijn stukje afhad drukte hij op een knop, dan ging er bij mij een lichtje branden: rood voor buitenland, groen voor binnenland, blauw voor stad. Je wachtte even omdat je hoopte dat er meer lampjes zouden gaan branden. Dan haalde je het bericht op. Vervolgens stopte je de opgehaalde berichten in de koker, we hadden namelijk buizenpost. Via de koker ging het nieuws het hele gebouw door in de Amsterdamse Wibautstraat, tot het aankwam bij de drukkerij.
Negentien was ik toen ik bij Het Parool begon. Ik was net begonnen met mijn studie Nederlands en ik had echt een baantje nodig. Hoe ik precies bij Het Parool terecht kwam kan ik mij niet meer herinneren. Vergeet niet; het is veertig jaar geleden. Wel weet ik dat ik mij meteen enorm op mijn plaats voelde; mijn baantje als kopijloper is de reden geweest dat ik verslaafd raakte aan nieuws.
In die tijd speelde de Watergate-affaire, daar werd op de redactie destijds veel over gepraat. Ik genoot ervan om die gesprekken mee te maken. Ook was ik soms bij de vergaderingen met de hoofdredacteur. Dan werd het hoofdredactioneel commentaar besproken, en het beleid van de krant. Natuurlijk, ik liep in en uit, maar ik ving wel iets op. En dat was ongelofelijk interessant. Iedere dag begon ik om half vijf ‘s ochtends. Soms werd ik opgehaald door de chauffeur van de hoofdredactie. Nu is dit haast onvoorstelbaar, maar destijds kon een redacteur de chauffeur roepen en zeggen: ‘Breng mij naar Den Haag’.
Er waren twee kopijlopers, Taco en ik. Naast het nieuws van de telexen scheuren, leegden wij ook de prullenbakken en waren we eigenlijk constant in de weer met van alles. Zo zorgden wij ook voor het kopijpapier van de redacteuren. Het was speciaal papier dat uit vier lagen bestond, doorslagen werden die genoemd. De eerste laag was voor de zetterij, de tweede voor jezelf, de derde voor het archief en de vierde voor de middentafel. Daar werd de krant gecomponeerd. De redacteuren moesten hun stukje afstempelen als het klaar was. Daarvoor was een speciale stempelklok waarop precies de tijd stond dat het naar de drukker was gegaan. Maar wat gebeurde er? Die stinkerds stempelden hun stuk vaak al af zonder een letter geschreven te hebben. Konden ze altijd zeggen: ‘Kijk, mijn stuk was op tijd’.
Vijf maanden heb ik dit werk gedaan, toen kon ik een baan krijgen bij de abonnementenadministratie van de krant, verschrikkelijk saai was dat, maar je verdiende wel meer. Ik wist in die tijd al dat ik eigenlijk wilde schrijven, maar het heeft nog acht jaar geduurd voor ik echt begon. Dat was vanwege een totaal gebrek aan zelfvertrouwen. Maar later heb ik als redacteur bij Het Parool nog wel op die grote tikmachines gewerkt. Ik heb er nog altijd een thuis staan.”