Een keer in drie jaar een film maken

Ism Catrien Spijkerman, gepubliceerd in dagblad Trouw, 25 juni 2011.

Vijf jaar na het afronden van de studie is de werkloosheid onder kunstenaars bijna vier keer hoger dan onder afgestudeerde hbo’ers in het algemeen. Toch volgen zo’n 25 duizend studenten een kunstopleiding. Het ministerie van onderwijs wil dat aantal verminderen. Ideale Banen portretteert iedere maand twee afgestudeerden. Vandaag: oud-klasgenoten die in 2006 de regie-opleiding aan de Nederlandse Film en Televisie Academie in Amsterdam afrondden.

Martijn Maria Smits (30) won met zijn film ‘Anvers’ een Gouden Kalf voor Beste Televisiefilm. Voor de speelfilm ‘C’est déjà l’été’ kreeg hij een Gouden Kalf voor Beste Muziek. De film werd ook genomineerd voor de Tiger Awards van het Rotterdam Filmfestival 2010.

‘Na het winnen van twee gouden kalveren en een nominatie voor de Tiger Awards dacht ik: nou gaat het eindelijk beginnen. Maar het is nog even moeilijk om subsidie te krijgen. Ik zou zeggen: laat me dan voor minder geld wat maken.

“Op de filmacademie zit je vier jaar lang in een ontzettende luxe positie. Je kunt maken wat je wilt, er is apparatuur, geld en je hebt altijd mensen tot je beschikking. Er hangt een sfeer van professionalisme. Ergens is dat goed, maar als filmmaker verlies je daardoor ook iets. Je raakt gewend aan het idee dat alles perfect moet zijn. Terwijl kunst ook gaat om het kunnen maken van fouten, die brengen de interessante dingen teweeg.

“Ik zie de groep Deense filmmakers van Dogma als een groot voorbeeld. Zij hebben tegen de subsidieverstrekker gezegd: wij zijn goede makers en willen artistieke films produceren voor de helft van de prijs. Voorwaarde is wel dat jullie het scenario nooit te lezen krijgen. De voorbeelden die hieruit zijn voortgekomen kennen we inmiddels goed: onder meer ‘Festen’ van Thomas Vinterberg en ‘The Idiots’ van Lars von Trier.

“Dat is heel anders dan hoe het in Nederland gaat. Hier is de cultuur meer: je hebt zoveel geld nodig, en pas dán kun je een film maken. Je plannen gaan eindeloos door allerlei commissies, en als je geluk hebt mag je een keer in de drie jaar een lange speelfilm maken. Maar wat doe je in de tussentijd? Kijk, cinema is net als een vreemde taal, je moet het blijven spreken anders raak je het kwijt.

“Ik heb het geluk gehad dat mijn eindexamenfilm opviel. De kranten noemden mijn stijl ‘gewaagd’ en ik had volgens hen opvallende keuzes gemaakt. Na mijn afstuderen werd mijn aanvraag bij het Filmfonds meteen toegewezen. Zeventig plannen waren ingediend, slechts vier konden worden gerealiseerd.

“Mijn scriptschrijver Bastiaan Kroeger en ik ontvingen samen 7000 euro. Met dat geld hebben we vijf maanden in Luik gewoond om daar het script te schrijven. Het geld ging op aan huur en eten. Wat we daar hebben gemaakt werd uiteindelijk de film ‘C’est déjà l’été’. Ook kreeg ik geld van One Night Stand een wedstrijd waarmee je budget kunt krijgen om een korte film te maken.

“Relatief veel van mijn aanvragen zijn toegewezen. Ik kan ervan leven, maar ik zou nog veel meer willen maken. Voor mij is het op dit moment net zo moeilijk een aanvraag te doen voor een film van acht ton als voor een film van een ton. Tenminste zo zie ik het. Ik zou tegen het fonds willen zeggen: gooi één film van een miljoen weg, en maak daar tien verschillende films van. Op die manier geef je makers de kans om meer te laten zien. En je geeft ze de mogelijkheid te experimenteren, want dat doe ik niet zo snel als ik maar een keer in de zoveel tijd een film mag maken.

“Ik ben het afgelopen jaar terug naar ‘school’ gegaan: ik doe het Binger Filmlab en het Torino Filmlab. Voor mij zijn het mooie manieren om internationale filmmakers te ontmoeten. Deze zomer ga ik waarschijnlijk draaien voor een korte film voor televisie. Ook heb ik nog allerlei aanvragen lopen waar hopelijk iets uitkomt.

“Bezuinigingen? Ik hoop dat die vooral de commerciële film treffen, niet de artistieke film. Het publiek gaat toch wel naar de grote producties. Arthousefilms trekken een veel kleiner publiek, daar maak je niet veel winst mee. Je hoort nu geluiden van: ‘Kijk naar Vincent van Gogh, die heeft toch ook nooit een cent subsidie ontvangen.’ Maar Van Gogh had een rijke broer. Er moet wel een klimaat zijn waarin mensen geld over hebben voor kunst.”

Rutger Veenstra (33) maakte in 2009 ‘Met je mooie haren’, een korte film van tien minuten.

‘De dag dat ik commercials ga maken, komt niet. Dan ga ik liever in een bejaardenhuis werken, of iets anders zinnigs doen. Dat is geen valse edelmoedigheid, het is een keuze. Ik maak alleen de films die ik wil maken, of anders: to hell with it all. Je zou het een principekwestie kunnen noemen, maar dat klinkt zo moralistisch. Ik heb niets tegen commercieel werk, je kunt er goed je brood mee verdienen. Ik denk dat ongeveer de helft van mijn voormalige klasgenoten commercials maakt voor Intratuin ofzo. Prima, maar daarvoor ben ik niet naar de Filmacademie gegaan.

“Ik heb voor dit vak gekozen omdat ik iets goeds wilde doen, iets waardevols. Ik ben geïnteresseerd in de wereld, ik heb ideeën, onvrede, angsten daar wil ik iets mee. Het is een heel sterk verlangen. Film is mijn expressievorm. Misschien is het naïef om te denken dat ik de aangewezen persoon ben om de wereld iets te vertellen. Maar ik vind naïviteit een mooie eigenschap.

“Ik ben nu bijna vijf jaar afgestudeerd, ik heb in die tijd één filmpje mogen maken. Het geld kwam van Kort!, een initiatief van verschillende fondsen om jonge filmmakers een kans te geven. Ieder jaar kun je daar een plan indienen, in 2009 was ik al twee keer afgewezen. Ik weet niet waarom. Dat is het probleem met die subsidieaanvragen: je hebt totaal geen idee wat de overwegingen zijn.

“Het maken van zo’n filmpje biedt een goudmijn aan ervaringen. Op de set zie je pas echt hoe je plannen uitpakken. Het probleem is dat je voortdurend beseft: het moet nu goed. Achteraf denk ik dat ik te gespannen was. Omdat je weinig kansen krijgt, is de druk heel hoog wanneer het eenmaal zo ver is. Ik vind de Nederlandse cinema vrij braaf. Toen ik eindelijk zelf iets mocht maken, wilde ik dus iets recalcitrants neerzetten. Dat maakte me rigoureuzer, ik wilde me bewijzen. Ik zie het ook bij anderen. Er zijn genoeg filmmakers die stijf van de antidepressiva op de set staan. Terwijl zo’n subsidie juist bedoeld is om je te ontwikkelen.

“Het lijkt misschien lang, al vijf jaar afgestudeerd. Maar de tijd gaat snel. Het duurt soms wel een jaar om een filmplan goed uit te werken. Als het plan eenmaal af is, moet je een producent vinden, dat is een voorwaarde om een subsidieaanvraag te mogen indienen. Daar ben je soms ook weken mee bezig. Voor het filmpje dat uiteindelijk is goedgekeurd heb ik wel tien producenten benaderd. Je moet knokken voor je film.

“Ongeveer negen keer werd een subsidieaanvraag afgewezen. Dat is pijnlijk. Dan koop ik een kratje bier, bezat me die avond, en begin de volgende ochtend weer opnieuw. Het is verleidelijk in je teleurstelling te blijven hangen, maar daar schiet je niets mee op. Als beginneling moet je veel blijven schrijven. Mijn artistieke ontwikkeling staat niet stil.

“De frictie zit hem in het hebben van een artistiek beroep en jezelf moeten onderhouden. Mijn vriendin werkt als basisschoollerares, zij verdient de kost. Ik pas twee of drie dagen per week op onze kinderen. Als zij zou werken, was het snel afgelopen met mijn mooie praatjes. Ik wil niet te veel zeuren. Maar het is ook niet zo dat ik maar wat zit te proberen. Ik werk keihard om mijn projecten te verwezenlijken.

“Het draait niet eens om het geld. Ik zou zo graag mijn artistieke gelijk halen. Als je een budget krijgt van het Filmfonds is dat een soort erkenning. Ik wil een film maken die ertoe doet. Eén zo’n film zou alles wegspoelen, alle afwijzingen, alle keren dat er dingen werden beloofd die er niet kwamen. Die film komt er, daar ben ik van overtuigd.”