Angstaanvallen in de bibliotheek
Gepubliceerd in dagblad Trouw, 3 september 2011.
De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. De Vlaamse schrijver Herman Brusselmans (1957) begon als bibliothecaris op een ministerie in Brussel. Onlangs kwam zijn boek ‘De biografie van John Muts’ uit.
“Na mijn studie Germaanse filologie was ik eerst een tijd werkloos. Het waren de jaren tachtig en ik kon maar moeilijk werk vinden. Via de secretaris van de voetbalclub in Berlare- daar speelde ik destijds- kon ik een job krijgen bij de Rijksvoorlichtingendienst Arbeidsvoorzieningen (RVA): een ministerie dat zich bezig hield met de werkloosheid in het land.
“Ik werkte als bibliothecaris in de ontspanningsbibliotheek van de RVA in Brussel. In deze bibliotheek vond je dichtbundels, romans en wat allemaal niet meer. Op het ministerie werkten zo’n tweeduizend mensen. Per keer konden de werknemers drie boeken lenen. Het lenen ging per afdeling: op maandag kwam bijvoorbeeld de administratieve afdeling en op dinsdag de sociale dienst.
“Bij de RVA werd met statuten gewerkt; ik was een ter werkgestelde werkloze (tww). Om de werkloosheid te verbergen werkten in die tijd veel mensen als ter werkgestelde werkloze. Het betekende dat je net zoveel verdiende als wanneer je in de bijstand zat; ik verdiende omgerekend 525 euro per maand.“Als bibliothecaris verschafte ik ook het personeel van de RVA in de rest van België van boeken. Ik stuurde boeken naar Charleroi, Luik en noem maar op. Ik heb nooit kunnen begrijpen wat de logica daarvan was. Helemaal omdat veel boeken door dit systeem vaak zoek raakten. Het was mijn taak om daar vervolgens eindeloos achter aan te bellen.
“Toen ik er nog maar pas werkte kreeg ik al last van angstaanvallen. Ik had daar wel eens eerder last van gehad, met angst word je tenslotte geboren, maar in die periode begon het zich zwaar te manifesteren. Het begon gelijk als ik op de trein stapte naar Brussel. Dan zat ik in zo’n overvolle trein: al die mensen opeengepakt, ik kon daar helemaal niet tegen.
“Drank was het middel waar ik in die tijd naar greep: ’s ochtends had ik al gauw zes bier op, rond de lunch nog eens zes en in de middag ook zes. Het bier verstopte ik tussen de boekenrekken. Tegen de tijd dat ik thuis kwam had ik achttien bier op en was ik helemaal bezopen. Ik was trouwens niet de enige die dronk: iedereen op het ministerie zoop zich achter de rug van de bazen om te pletter.
“Vrijwel nergens werd echt op toe gezien, ik mocht alles zelf uitzoeken. Maar als het ging om de aankoop van nieuwe boeken was men heel precies: die moest op de cent nauwkeurig worden verdeeld tussen Franstalige en Nederlandstalige boeken.
“Vijf jaar heb ik in Brussel gewerkt. Ik wist al die tijd wel dat ik professioneel schrijver wilde worden, maar ik durfde het nog niet echt. Mijn eerste boeken heb ik geschreven in de tijd dat ik daar werkte. ‘De man die werk vond’ (doorbraak van Brusselmans red.) is zelfs direct geïnspireerd op die tijd. Je zou kunnen zeggen dat veel meer van mijn boeken te maken hebben met wat ik op het ministerie heb gezien: dat hele systeem van mensen die van negen tot vijf werken, nutteloze baantjes hebben en verstopt zitten in torens.
“Mijn eerste vrouw zag dat het mij geen goed deed. Iedere dag kwam ik dronken thuis, ik had angstaanvallen en ook nog een vriendin ernaast. Op een dag zei ze: stop er maar gewoon mee. Dat heb ik toen gedaan. Nog steeds heb ik nachtmerries over die periode, dan word ik badend in het zweet wakker en weet ik: ik was weer op de RVA, ik was in Brussel.”