‘Ik heb me heel erg geërgerd aan de pers’
Gepubliceerd in Trouw, 22 mei 2010.
Jo Ritzen (PvdA) was van 1989-1998 minister van onderwijs. Twaalf jaar later kijkt hij met gemengde gevoelens terug op die periode: ‘Je hebt jaren nodig om er weer overheen te komen.’
‘Het leukste aan minister zijn, is het minister geweest zijn. Het leven in je eigen wetten, daar geniet ik nog elke dag van’, vertelt oud minister van onderwijs Jo Ritzen (1945) lachend. Vanmorgen werd hij nog gebeld door de directeur generaal onderwijs van Griekenland. Hij vroeg hem om advies over de inrichting van het hoger onderwijs, vertelt Ritzen glimmend van trots. Hij zit in zijn werkkamer van de Universiteit van Maastricht. Sinds 2003 is hij daar voorzitter van het college van bestuur.
Ruim negen jaar (1989- 1998) lang was hij Minister van Onderwijs, eerst onder Lubbers en daarna onder Wim Kok. De PvdA-er was verantwoordelijk voor de invoering van de prestatiebeurs, de ov-studentenkaart, maar ook voor de vele bezuinigingen en veranderingen in het hoger onderwijs.
Hij praat graag over zijn jaren als minister. Over de leuke kanten, maar vooral ook over de minder leuke kanten. Ritzen steekt meteen van wal: ‘Ik heb me ontzettend geërgerd aan de pers. Je moet vooral niet zeggen wat je denkt, terwijl de burger dat juist ontzettend belangrijk vindt. Ik begon ieder interview voortdurend met de vraag: Waar willen ze me in de val laten lopen?’
Zijn jaren als minister waren slecht voor zijn persoonlijke ontwikkeling, zegt hij ernstig: ‘Niet precies zeggen wat je denkt leidt er op een gegeven moment toe dat je ook daadwerkelijk anders gaat denken. Je laat bepaalde gedachten even niet toe, en je gaat steeds meer mensen wantrouwen.’
Ritzen merkte dat hij niet alleen in de media die houding had: ‘Ik werd bijvoorbeeld ook achterdochtiger naar adviseurs toe. Bijna elke adviseur heeft wel een bepaalde reden waarom hij of zij je wil adviseren in een bepaalde richting. Ik probeerde wel te luisteren naar het advies, maar dat ging altijd gepaard met wantrouwen.’
‘Als je de vraag stelt of we er psychologisch allemaal even goed weer uitkomen, dan denk ik dat het antwoord op die vraag ‘nee’ moet zijn. Ik heb zelf jaren nodig gehad om er over heen te komen.’
Bij de Wereldbank in Washington vond Ritzen zichzelf weer terug: ‘Het was een uitstekend hersteloord, omdat ik daar weer helemaal als deskundige werd aanvaard. Niet iedereen keek over mijn schouder mee, om vervolgens commentaar te leveren, van: ‘Z’n haren zitten niet goed, of z’n neus bevalt me niet.’
Bij zijn aftreden in 1998 omschreven verschillende bewindslieden als iemand met sterke opvattingen over het onderwijsbeleid, die daar vervolgens nauwelijks vanaf te brengen was. Zo zei voormalig voorzitter F. Leijnse van de HBO-Raad eens: ‘Als we met Ritzen van opvatting verschilden, was hij buigzaam als een stalen pijp.’
Hoe heeft hij het met die houding voor elkaar gekregen om negen jaar lang aan het roer te blijven? Er valt een lange stilte: ‘Tja, het hangt er een beetje vanaf waarom je het doet he. Als je het alleen maar doet om te overleven in de politiek, kan het lastig worden. Maar ik was duidelijk een minister met een missie. Ik had het zelfvertrouwen dat ik wist waar de dingen vandaan kwamen. En dan konden bij wijze van spreken duizend mensen tegen me zeggen dat ik het bij het verkeerde eind had, maar als ik daar zelf niet van overtuigd bleef ik bij mijn standpunt.’
Als hoogtepunt noemt hij in eerste instantie de wetgevingsmomenten , maar dan aarzelt hij: ‘Eigenlijk zijn dat meer de ‘formele hoogtepunten’. Ik denk dat ik vooral de verbindingen die toen met verschillende Europese landen zijn gelegd als hoogtepunt beschouw.’
Enthousiast vertelt hij over de internationalisering van het onderwijs en dat op ‘zijn’ universiteit Engels de voertaal is. Dat Nederland nog steeds voor veel landen een voorbeeld is als het gaat om de inrichting van ons hoger onderwijs ziet Ritzen als een van zijn grootste verdiensten: ‘In de jaren negentig heb ik een hele lastige wet door de Kamer gesluisd, een die eigenlijk niemand begreep. Maar nu hebben universiteiten er wel profijt van: zij zijn in vergelijking met veel andere Europese landen erg zelfstandig.’
Het onderwijs, en dan vooral de wetenschap, is altijd zijn grote liefde geweest. Voor Ritzen minister werd was hij hoogleraar economie op verscheidene universiteiten. Het ministerschap ‘overkwam’ hem, en dat was in het begin best even wennen. Zijn zelfvertrouwen, vakkennis, maar ook vooral zijn onbegrensde energie hebben hem gered, verklaart hij.
‘De ministerraad is eigenlijk een afvalrace: Wie is er op vrijdagmorgen nog in staat zijn ogen open te houden? Dan merk je dat er grote verschillen zijn in energie. Maar regel is dat in de raad niet wordt geslapen, en snurken is verboden.’ Vanzelfsprekend is het ministerschap zwaar, stelt Ritzen. ‘Maar ik vind de verhalen van mensen die willen stoppen omdat ze hun kinderen willen zien opgroeien niet reëel. Als je dat wil had je er nooit aan moeten beginnen.’
Het hoge aantal werkuren deerde hem dan ook nooit: ‘De zwaarte zat voor mij vooral in het politieke profiel dat je hebt. Je bent eigendom van het hele land, en elke Jan Doedel mag wat over je zeggen.’
Een aantal keer vroeg hij zich af: Wil ik hier eigenlijk wel mee doorgaan? Maar iedere keer trok de magie van het politieke vak hem weer over de streep: ‘Je zit aan het stuur van een land dat toch heel belangrijk is in de wereld. In Nederland mag je daarnaast als minister over elk onderwerp wel wat zeggen. Dat hoeft niet doorslaggevend te zijn, maar het wordt wel gehoord.’
Hij glimlacht. Volgend jaar loopt zijn contract af bij de Universiteit van Maastricht, maar zijn energie is nog lang niet op: ‘Ik heb altijd gevonden dat het Kamerlidschap niet mijn vak is, maar ik moet zeggen dat ik daar anders over ben gaan denken. Ik ben nu voldoende gerijpt. Ik denk er dan ook over me kandidaat te stellen voor het Europees Parlement.’ Voor het eerst tijdens het gesprek schrikt hij even van zijn eigen woorden.