‘Weten hoe de werkelijkheid eruit kan zien’
Gepubliceerd in dagblad Trouw, 27 februari 2010.
De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. FNV voorzitter Agnes Jongerius begon haar carrière als regiobestuurder binnenscheepvaart en beroepsgoederenvervoer.
’Hoe voorkom ik dat ik economieleraar word?’, dat was vlak voor mijn afstuderen mijn grootste zorg. Het waren de jaren tachtig, er was veel jeugdwerkloosheid, daarom had ik tijdens mijn studie geschiedenis mijn lesbevoegdheid gehaald, ook in economie. Ik dacht: ‘Docent is , dat is in ieder geval een helder beroepsperspectief’.
Maar docenten geschiedenis waren nauwelijks nodig, wel bestond er een tekort aan economiedocenten. Door mijn stage zag ik al snel dat ik geen economieleraar wilde worden. Ik heb niks tegen economie, in mijn vak heb ik er zelfs dagelijks mee te maken. Maar het is toch anders dan het vak van geschiedenisdocent, waarbij het veel meer gaat om het vertellen van mooie verhalen.
Toen ik een vacature zag van de Vervoersbond FNV, heb ik meteen gereageerd, ze zochten vrouwelijke vakbondsbestuurders. Ik werd aangenomen en na het volgen van een inwerkklasje ging ik in Rotterdam aan het werk als regiobestuurder binnenscheepvaart en beroepsgoederenvervoer.
In die beginperiode ben ik een keer meegevaren op een zes baks duwvaart, naar het Roergebied: twee dagen heen, lossen en dan weer in een dag terug. Ik heb vooral gesprekken gevoerd: over werk, de vakbond, maar ook over opvoeding en zorg voor de kinderen.
Als regiobestuurder voerde ik onder meer cao-onderhandelingen, maar ik nam ook de telefoon op tijdens het spreekuur. Mensen belden met vragen als: ‘Ik ben al twee jaar ziek, wat nu?’ of: ‘Ik word niet betaald voor m’n overwerk, wat kan ik doen?’ Ik antwoordde dan: ‘Goede vraag, kan ik u over een uur terugbellen?’ Als een speer dook ik in de boeken om me in te lezen, ik had tenslotte geen arbeidsrecht gestudeerd.
De binnenscheepvaart en het beroepsgoederenvervoer zijn ruige sectoren, zo kreeg ik een keer te maken met een matroos die door zijn eigen kapitein werd geslagen, dan ga je kijken wat je voor zo iemand kan doen. Ik voerde veel onderhandelingen, meestal ging het om bezuinigingen en reorganisaties, bijna altijd vielen er ontslagen. Als ik de kantine van zo’n bedrijf inkeek, dan ontrolde het drama zich voor mijn ogen. De meeste mensen kende ik, vaak wist ik zelfs van hun privé-situatie, in hun ogen zag ik de blik: ‘Waarom ik?’ Ik ben blij dat ik weet hoe de werkelijkheid eruit kan zien, ik denk dat het voor iedereen- van Kamerlid tot columnist- goed zou zijn om een tijdje onderhandelingen te voeren.