De showman in het donker

Gepubliceerd in dagblad Trouw, 26 november 2011.

Nog altijd worden bioscoopfilms gedraaid op ouderwetse projectoren. De operateur monteert, legt de film in en bedient het apparaat. Niet meer voor lang: vanaf volgend jaar gaat alles digitaal en automatisch: “Er komt geen mensenhand meer aan te pas.” 

In de cabine van het Amsterdamse Eye Filminstituut Nederland is de film ‘Close encounters of the third kind’ net gestart. Operateur Marieke van de Pol (48) kijkt of de film goed loopt. Een stagiaire laat de film voor de andere zaal op twee draaiende wielen razendsnel door haar handen gaan, hij moet worden teruggespoeld. Dat alles gebeurt in het donker, het enige dat je hoort is het harde geratel van de machines. Op de achtergrond flikkeren de beelden van de film uit 1977.

Met een archief van 37.000 films is het Eye Filminstituut Nederland (voorheen het Filmmuseum, nu nog gevestigd in het Vondelpark) straks een van de weinige plaatsen waar het lawaai van de machines nog te horen is. Vanaf zomer 2012 zullen alle bioscopen in Nederland overgaan op digitale apparatuur. Met een afstandsbediening kan dan de film worden aangezet, of zelfs een week van tevoren geprogrammeerd. Er komt geen operateur meer aan te pas.

“Dat wat leuk is aan het vak verdwijnt. Ik ben blij dat we hier naast digitaal ook nog met de oude machines blijven werken”, zegt Van de Pol. De film draait, ze heeft even twintig minuten de tijd en dan moet de volgende akte worden ingelegd; een film van twee uur bestaat uit zes rollen film. Sinds 1986 werkt Van de Pol als operateur. Ze heeft het een periode fulltime gedaan, nu doet ze het al weer enige tijd naast haar werk als webdesigner.

“Ik ben er aan verknocht. Financieel is het natuurlijk ook prettig, maar het is vooral een liefhebberij”, vertelt ze. Destijds is ze ermee begonnen omdat ze als medewerker gratis naar de film kon. Inmiddels is liefde voor film niet meer haar enige drijfveer: “Je bent bezig met iets tastbaars, dat is heel prettig: het omspoelen van de banden, het netjes maken van de cabine. Na afloop stop je de film in de doos en ben je klaar.” Het is haast ‘zen- achtig’ werk, vindt de operateur: “Het werkt op een bepaalde manier heel rustgevend. Je concentreert je op één ding, en verder hoor je alleen het geratel.”

In de filmsector wordt de omschakeling van analoog naar digitaal gezien als een ware revolutie, een aardverschuiving. Ruim honderd jaar lang werden 35 mm films op dezelfde soort type projectoren getoond. Zo staat in het Filmmuseum de DP70 projector, die in de jaren vijftig door Philips werd ontwikkeld. Een bijzonder apparaat, dat zowel 35 als 70 mm films kan draaien. Het is de enige projector die ooit een (technische) Oscar won.

“Die projectoren zullen bij het oud ijzer komen te staan, vrees ik”, zegt Ron Sterk. Hij is directeur van de Nederlandse Vereniging van Bioscoopexploitanten (NVB) en van Cinema Digitaal, een organisatie die dit jaar in het leven is geroepen om de ‘transitieperiode’ zo soepel mogelijk te laten verlopen. Sterk: “De digitalisering is voor de bioscoop de grootste verandering sinds de invoering van het geluid. De ontwikkeling is zeker al tien jaar aan de gang. Maar de afgelopen tijd zijn we in een stroomversnelling geraakt. Er is nu één standaard, en daar moet iedereen mee gaan werken.”

Maar waarom projectoren die het al een eeuw goed doen bij het grofvuil zetten? Tegenwoordig is de slogan ‘wat digitaal kan, wordt digitaal’, stelt Sterk. Daarbij is het vooral een enorme kostenbesparing: een ouderwetse film op rollen kost ruim duizend euro. Voor de nieuwe apparatuur wordt dat minder dan honderd euro. Nederland is koploper, vertelt Sterk. Ruim de helft van de 750 bioscopen is al digitaal. Het zijn vooral de kleinere filmhuizen die de omwenteling nog moeten maken.

Ex-operateur Hilje Oosterbaan Martinius (31) draaide onlangs haar laatste film in de Amsterdamse bioscoop The Movies. Ze stopte omdat er, vanwege de nieuwe ontwikkelingen, geen werk meer voor haar was. Ze vindt het zeker jammer, want: “Je máákt echt zo’n voorstelling: je zet inloopmuziek op, je dimt het licht, opent de gordijnen. Er ontstaat een sfeer van ‘nu gaat er iets gebeuren’, en daar moet jij voor zorgen.”

Ze begon tien jaar geleden, het was toen gewoon een studentenbaantje. Afgelopen jaar miste ze het vak en besloot ze het, naast haar werk als vormgever, weer op te pikken. “Het is echt werk waarmee je als je er eenmaal mee bent begonnen niet zo snel ophoudt. Daarbij: ik had ook een diploma, dus waarom niet?”

Het leuke van het vak is vooral de technische kant, vindt Oosterbaan Martinius: “Het is heel mechanisch werk: met 24 beeldjes per seconde wordt de film door de projector getrokken, en jij moet zorgen dat alles goed gaat.” Het verlies van het vak zit hem vooral in de handelingen die verdwijnen, vindt Oosterbaan Martinius. Wat betreft de kwaliteit zal er volgens de ex-operateur waarschijnlijk weinig verschil zijn.

Daar denkt operateur Hans van Noort (68) anders over. Net als Van de Pol staat hij in de cabine van het Eye Filminstituut Nederland: “Het is net als met wijn: wijn die massaal wordt geproduceerd is vaak goed te drinken. Maar als je wijn drinkt van een kleine boer uit Spanje proef je toch verschil: dat is wijn met karakter. Hetzelfde geldt voor film: in principe is er geen verschil, maar het wordt wel een beetje kil.” Van Noort werkt sinds zijn veertiende als operateur, eerst in het Astoria Theater van Brunssum, daarna in de grote stad. Hij weet alles over de verschillende soorten projectoren, het mooist vindt hij het maken van de voorstelling: “Je bent de showman, maar niemand kan je zien.”

Met de nieuwe apparatuur zal straks iedere film precies hetzelfde zijn. “Iedere idioot kan het doen”, aldus Van Noort. Bij een kleine beschadiging kan er in de toekomst geen tape meer worden geplakt om de film te maken, en ook de gekke geluiden die soms te horen zijn zullen verdwijnen. Als er dan iets mis gaat, moet er een monteur ingeschakeld.

“Het romantische Cinema Paradiso-gevoel (film uit 1988 red.) gaat verloren”, vertelt Ron Sterk. “Er komt geen mensenhand meer aan te pas.” Maar goed, zo gaat het natuurlijk met technische ontwikkelingen, vindt hij. Toch is de toekomst van de dure nieuwe apparatuur ook onzeker. Sterk: “We weten niet hoe lang de apparaten mee zullen gaan. Ik verwacht toch wel zeker tien jaar, maar die honderd jaar gaan we niet redden.”