Wijkteam kan zonder manager
Gepubliceerd in dagblad Trouw, oktober 2011.
Zonder tussenkomst van een manager bieden de verpleegkundigen van Stichting Buurtzorg Nederland zorg waar dat nodig is. Een gouden formule: vorige week won de organisatie de Beste Werkgevers Award 2011. “Het is in deze tijd bijna te mooi voor woorden dat je weer gewoon je vak kunt uitoefenen.”
‘Waarschijnlijk heeft mevrouw Portenga zich al gewassen”, zegt wijkverpleegkundige Sjoerd Groen (49) als hij het slot van de woning in de Amsterdamse Rivierenbuurt omdraait. Zonder aarzelen loopt Groen rechtstreeks naar de slaapkamer. Daar zit mevrouw Portenga (91) in haar stoel bij het raam. “Dag lieverd, ben je daar weer”, begroet ze de verpleegkundige enthousiast. “Goedemorgen, heeft u al ontbeten?” Ze kijkt hem vragend aan: “Wat zeg je? Ik versta geen woord van wat je zegt.”
Groen stapte in 2007 over van Amsterdam Thuiszorg naar de toen relatief onbekende Stichting Buurtzorg: “Bij Thuiszorg had je te maken met zo’n enorme managementlaag; verpleegkundigen hadden daardoor steeds minder invloed op hun werk.” Stichting Buurtzorg noemt hij een verademing. Dat vinden zijn vierduizend collega’s ook: Afgelopen week werd Buurtzorg door Effectory een bureau dat medewerkeronderzoeken uitvoert uitgeroepen tot beste werkgever 2011.
Jos de Blok richtte in 2006 Stichting Buurtzorg Nederland op, hij begon met een team in Enschede. Inmiddels zijn er 380 wijkteams verspreid over heel Nederland. Iedere maand komen er nieuwe teams bij. De Bloks plan was eenvoudig: maak goed opgeleide verpleegkundigen weer zelf verantwoordelijk voor het werk dat ze doen. Bij Buurtzorg is geen ruimte voor managers. Ook zijn er geen callcenters die patiënten na lang wachten doorverwijzen. Ieder wijkteam is zelf verantwoordelijk.
Twee keer per dag komt er iemand van het Buurtzorgteam De Pijp en Rivierenbuurt langs bij mevrouw Portenga. Het team bestaat uit negen mensen, inmiddels kent ze hen allemaal. Verpleegkundige Sjoerd Groen installeert de bejaarde vrouw in de woonkamer, hij zet koffie en smeert een beschuitje met hagelslag. “Die jongen moet werken hé, nou ik vind kletsen net zo belangrijk”, zegt ze met een lach. Groen neemt plaats aan de tafel in de woonkamer. Hij schuift haar de pillen toe die ze moet innemen, en neemt zelf een kop koffie.
Als zijn telefoon gaat, loopt hij even naar het balkon. Hij heeft vandaag de ‘dienstdoende’ telefoon in bezit: dat betekent dat Groen behalve voor zijn collega’s ook bereikbaar moet zijn voor alle cliënten uit de wijk. Ook artsen kunnen het nummer bellen, zij krijgen dan direct Groen aan de lijn. “Ik had net een huisarts aan de telefoon. Hij vroeg mij bij een meneer langs te gaan die pas is gevallen; de wond wordt maar niet beter. Vanmiddag gaat dat nog lukken.” De telefoon rouleert onder de negen leden van het wijkteam.
“Het is in deze tijd bijna te mooi voor woorden dat je weer gewoon je vak kunt uitoefenen: je kunt bij Buurtzorg bijvoorbeeld veel meer naar eigen inschatting je tijd indelen”, vertelt een andere wijkverpleegkundige van team De Pijp even later. Carla Drost (50) staat in de keuken van haar cliënt: ze heeft de bejaarde vrouw net gewassen en nu bereidt ze haar ontbijt voor. “Bij mijn vorige werkgever werd standaard te weinig tijd ingepland. Ook werd alle zorg gescheiden: naast mij kwam er dan bijvoorbeeld een apart iemand voor de steunkousen. Terwijl ik zoiets heb van: ‘die kousen trek ik heus ook wel even aan’. Ik werd helemaal tureluurs van hoe dat ging.”
“Veel van onze mensen hebben bewust voor Buurtzorg gekozen”, verklaart oprichter Jos de Blok. Hij werkte jarenlang zelf als verpleegkundige. De afgelopen jaren begon hij zich steeds meer te storen aan de enorme bureaucratie en falend management in de zorg. “We zijn gewend geraakt aan het idee dat managers nodig zijn om een organisatie te laten werken. Maar in onze sector heb je juist de ruimte nodig om in te spelen op wat er gebeurt in een wijk.” Planningen en systemen die van bovenaf worden opgelegd passen daar niet bij, vindt De Blok: “Als je bij iemand thuis komt is dat een creatief proces. We werken met goed opgeleide mensen, en met elkaar kunnen zij hartstikke goed overleggen, daar is geen manager voor nodig.”
Vierduizend werknemers die zelf hun zaakjes oplossen, het klinkt bijna te mooi om waar te zijn. Zonder een goed werkend, voor Buurtzorg ontworpen computersysteem had het inderdaad niet gekund, geeft De Blok toe: Iedereen kan thuis en op de wijkkantoortjes inloggen. Via het programma worden interessante artikelen en kennis gedeeld, maar ook de administratie en de aanmelding van cliënten gaat digitaal. De Blok doet zelf ook mee: “In plaats van een strategische nota, kom ik nu met een weblog over een belangrijk onderwerp: dat werkt heel goed, en hij is voor al onze mensen beschikbaar.”
“Iedereen kent Jos”, zegt Carla Strankinga (55), ook wel de ‘blonde Carla’ van het Buurtzorgteam. Ze zit op de fiets onderweg naar de volgende cliënt. Dat is in de hoofdstad wel zo snel. “Pas nog was ik op de begrafenis van de echtgenoot van een collega van ons. Nou, Jos was er ook hoor. Helemaal uit Almelo gekomen.”
Het is soms best zwaar werk, vertelt ze. Vaak zijn de mensen in de laatste fase van hun leven wanneer Stichting Buurtzorg wordt ingeschakeld. En niet zelden gaat het om mensen die nog jonger zijn dan de verpleegkundigen zelf. De vrouw die Strankinga als volgende op haar lijstje heeft staan is heel ziek: “We komen wel drie keer per dag bij haar.” Strankinga helpt Norine van den Berg-Spalburg (59) overeind in haar ziekenhuisbed. “De andere Carla heeft vanmorgen de wondjes al verzorgd”, zegt de cliënte snel.
Van den Berg-Spalburg heeft al jaren thuiszorg: sinds haar dertiende heeft ze diabetes, ze heeft een beenamputatie ondergaan en ze kan haast niet meer zien. “Ik voel me veilig bij deze mensen”, vertelt ze. “Ik weet dat ze mij niet beter kunnen maken, maar ze zorgen er wel voor dat het dragelijker is.” ‘Blonde Carla’ geeft Van den Berg-Spalburg een insuline-injectie in haar buik en een paar oogdruppels.
Nog een afspraak en dan is het tijd voor de lunch met haar team op het kleine kantoortje. Daar bekijkt ze dan snel de nieuwe aanmeldingen in de computer en spreekt ze met haar collega’s de schema’s door.
Meneer Bucher zwaait al naar Strankinga vanaf drie hoog. De cliënt heeft pas een bypassoperatie gehad, daarnaast heeft hij een wondje aan zijn voet dat maar niet heelt. In de kleine, volle woonkamer neemt Strankinga plaats: “U was een beetje van slag de vorige keer dat ik hier was. Hoe is het nu?” Bucher: “Nou plezierig is het niet. Ik ben pas weer in het ziekenhuis geweest, en daar zei de chirurg tussen neus en lippen door dat mijn nagel eraf moet.”
Strankinga zet haar bril op, ze bekijkt de nagel en de wond nauwkeurig. “Het ziet er steeds beter uit. Wel denk ik inderdaad dat het goed is als de nagel wordt verwijderd”, zegt ze. Bücher vraagt zachtjes of ze de wond ook kan opmeten. “Deze keer niet, volgende keer doen we dat weer”, zegt Strankinga. In de woonkamer hangen op verschillende plekken meters: “Dat is een luchtvochtigheidsmeter”, wijst Bucher. “Dat is een thermometer en op het dak staat ook nog een meter”, zegt hij trots. “Ik heb een eigen radiostation, dus ik moet wel weten uit welke hoek de wind waait.” Strankinga neemt glimlachend afscheid: “Tot dinsdag!”