‘De baan bij Het Volk gaf me hoop’
Dit artikel verscheen in dagblad Trouw, 8 november 2014.
De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Schrijfster Griet Op de Beeck (1973) begon als vijftienjarige bij de regionale krant Het Volk. Onlangs verscheen haar nieuwe roman ‘Kom hier dat ik u kus’.
“Mijn leraar godsdienst vroeg mij of ik wilde schrijven voor de regionale Vlaamse krant Het Volk. Hij had gehoord dat ik schrijftalent had. Ik had meteen interesse: schrijven deed ik veel liever dan afwassen in een vuile keuken.
Ik kreeg een proefopdracht: twee pagina’s schrijven over een beschermd natuurgebied in de Kempen, de regio van de krant. Waar te beginnen? Ik heb een aantal mensen geïnterviewd en zo kreeg ik het voor elkaar.
In het vervolg kreeg ik veel opdrachten. Soms werd ik zelfs uit de klas gehaald. En moest ik – tijdens scheikunde – op zoek naar nieuws voor op de drie (de derde pagina van de krant, RM). Er was geen internet, dus ik belde me een ongeluk voor nieuws. Dat ging bij wijze van spreken om een koe die in de gracht was gesukkeld, of een verkeersopstopping.
Het was een bijbaantje, maar toch ging er behoorlijk wat tijd in zitten. Dat vond ik geen probleem want werken voor de krant was een verademing vergeleken bij de middelbare school. Ik had niks met make-up en dansen in de discotheek.
Ik schreef vooral over gevoelige onderwerpen, want ik was het enige meisje dat voor de regionale pagina’s van de krant werkte. Maar ik deed ook gemeenteraadsverslagen. Van de sluimerende hetzes tussen politici begreep ik in het begin geen hol, maar die liet ik me – in ruil voor een Duvel op café – uitleggen door de collega van de Gazet van Antwerpen. Die oude mannen vonden het wel grappig, zo’n jong kind dat er opeens bij kwam lopen.
Ik weet nog heel goed dat ik een keer op bezoek ging bij een zelfhulpgroep voor vrouwen met borstamputaties. Met een on-Vlaamse openheid sprak een van die vrouwen daarover. Plotseling vroeg zij: ‘zal ik het eens laten zien?’ Voor ik het wist had ze haar T-shirt omhoog gedaan. Ik was zestien, en niet op mijn mond gevallen, maar ik wist op dat moment echt niet waar ik kijken moest. Ik heb het aan niemand verteld. Ik heb alleen maar gedacht: ik hoop dat mij dit nooit overkomt.
Toen ik ging studeren, kon ik voor de krant blijven werken, maar dan op het hoofdkantoor in Antwerpen. Vanuit daar werden de vier regionale redacties gecoördineerd. Ik coördineerde een van die redacties: ik las de stukken, bepaalde wat we in de krant wilden hebben en hoeveel ruimte we daarvoor hadden. Het was een fijne baan om mijn studies mee te betalen. Maar ik merkte ook al snel dat die ‘heet van de naald’-journalistiek niks voor mij was.
Mijn jeugd probeer ik eigenlijk zoveel mogelijk te vergeten, het was niet de leukste tijd. Maar die tijd bij Het Volk gaf mij hoop. Daar zag ik dat er nog iets anders bestond dan de wereld van de school waar ik mij nooit heb thuisgevoeld. Het was fijn om dat te mogen ontdekken op die jonge leeftijd.”