‘Dag in dag uit was ik wanhopig’

Verschenen in dagblad Trouw, 5 september 2009.

De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. Voordat Hans Dorrestijn cabaretier en liedjesschrijver werd, was hij zeven jaar docent Nederlands.

“Het was een ramp, ik kon geen orde houden. Als ik les gaf moesten de nabij liggende lokalen worden ontruimd, omdat de leerlingen anders hun docent niet konden verstaan. De eerste jaren op het Wagenings lyceum waren een regelrechte hel. Het vreselijke is dat je gaat tieren en schreeuwen als niemand luistert.

“Ik weet nog goed dat voorin de klas vaak een jongetje zat met een erge spierziekte, hij kon niet goed schrijven, daarom gebruikte hij een typemachine. Zoals gewoonlijk luisterden de kinderen niet, op een gegeven moment had ik het niet meer, ik sloeg hard met mijn vuist op de lessenaar. Het jongetje, dat geconcentreerd zat te typen, schrok daar zo van dat hij uit zijn bankje viel. Heel 2b was vervolgens boos op mij.

“Elke morgen deed ik er zo lang mogelijk over om naar school te komen. Onderweg gaf ik meerdere keren over, zo verschrikkelijk vond ik het. Tot drie keer toe kwam de onderwijsinspecteur langs, hij adviseerde de rector mij op staande voet te ontslaan. Maar de rector zei iedere keer: ‘Nee, let maar op, deze man gaat heel goed lesgeven.’ Natuurlijk schaamde ik me dood, maar ik had gelukkig hele aardige collega’s. Ik ben het type kneus dat nooit gepest is.

“Twee jaar lang voelde ik me dag in dag uit wanhopig. Ik ben helemaal murw gebeukt, ik dacht dat het hoorde bij de ellende die bestaan is. Maar toen was het zomervakantie. Ik besloot door Europa gaan reizen, tot die tijd was ik bang geweest voor alles en iedereen. Het was een lange vakantie, bij terugkomst nam ik mij voor dat verdomde bruine pak- dat ik iedere dag aanhad- nooit meer aan te trekken, ik wilde gaan doen wat ik goed kan.

“Ik begon die eerste les met het opschrijven van een gedicht van Chris Geel, geen gemakkelijke dichter. Ik schreef het gedicht op het bord, en het was stil. Er vlogen geen propjes door de klas, iedereen was bezig met het overschrijven van het gedicht. Ik kon het opeens, ik had door hoe het werkte. Ik behandelde liedjes van bekende cabaretiers en veel literatuur. In die tijd was ik ook al heel druk bezig met het schrijven van liedjes en teksten. Ik heb me rot gewerkt, ik had die periode nodig om beter te worden als schrijver en ik heb geleerd hoe je voor een groep staat.”