‘Die eerste tijd was een roetsjbaan’

Verschenen in dagblad Trouw, 2 januari 2010.

De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Robbert Dijkgraaf (1960), natuurkundige en president van de Koninklijke Nederlandse Akademie begon als onderzoeker in de VS.

‘Ik had nog een jetlag toen ik op Princeton University aankwam, daar ontmoette ik mijn grote held, de wereldberoemde natuurkundige Edward Witten. ‘Hoe gaat het?’, vroeg hij me. Ik stak gelijk van wal, over dat het huis nog niet was ingericht, dat m’n vrouw en ik zo’n drukke week hadden gehad en dat we net getrouwd waren. Een beetje verwonderd keek hij me aan, en zei toen: ‘Ik bedoel: hoe gaat het met de fysica?’

‘Amerika is het land waar het altijd over vandaag gaat, who cares  hoe je huis eruit ziet: Wat zijn je nieuwe ideeën? Daar gaat het om. En terwijl mijn vrouw en ik bezig waren met het regelen van een afdruiprekje en theedoeken voor ons nieuwe huis, had zich binnen de wereld van de natuurkunde een revolutie voltrokken: Er was net die dag een artikel verschenen dat een grote doorbraak op het gebied van de snaartheorie aankondigde. Door een nieuwe wiskundige methode was het ineens mogelijke om de kwantumeffecten van de zwaartekracht te berekenen.

 

‘Ik zat precies op de goede plek: Princeton was voor mij toen hét centrum van de wereld, daar gebeurde het. De historie is geweldig: Einstein liep er ooit rond en vele andere bekende fysici. Maar ik merkte dat iedereen toch in het hier en nu leeft, het gaat om nieuwe doorbraken, dat zijn de momenten waarop alles samenkomt. Met het verschenen artikel was er eigenlijk op de resetknop gedrukt, daardoor wisten we opeens allemaal evenveel.

‘Die eerste tijd voelde als een roetsjbaan. Natuurlijk had ik van tevoren plannen gemaakt over wat ik wilde gaan onderzoeken, maar die ideeën konden direct de prullenbak in. Een paar dagen na onze aankomst was er een conferentie georganiseerd voor natuur- en wiskundigen uit de hele wereld. De stemming was opgewonden: Het is alsof iedereen de heuvels in wilde rennen, op zoek naar goud.

‘De dagen erna ging ik met de bekende hoogleraar aan het werk: iedere dag zaten we op zijn kamer te rekenen, je denkt na en je hebt het over details als een minteken. Om drie uur was er thee in de lounge, oude wiskundigen lazen er Duitse en Frans kranten. Daarna maakten we een lange wandeling door de bossen.

‘Je zit in het hart van de activiteiten, dat was het voor mij toen helemaal. Hoe groot het effect van onze bevindingen was, had ik pas door als ik naar ‘buiten’ ging: Het vakgebied bestond een half jaar en ik was meteen wereldexpert. Aan Princeton werken was een avontuur, ik ben nogal een zorgelijk type en zo’n baan vond ik toch een hele stap. Maar al snel waren die zorgen verdwenen: fietsen en doortrappen, dat was de mentaliteit.’