‘Iedereen keek: Wat zie jij er uit als een ijscoman!’

De eerste baan maakt vaak diepe indruk. Schrijver, jurist en oud-politicus Boris Dittrich (1955), nu directeur bij Human Rights Watch, begon als stagiair advocaat. Onlangs verscheen zijn boek ‘De waarheid liegen’.

“Op het einde van mijn studie rechten kregen we een lijst met advocatenkantoren waar je stage kon lopen. Ik wilde per se naar Amsterdam. De stad waar het gebeurde. Maar ik kende de hoofdstad eigenlijk niet. Omdat ik nog in Leiden woonde, ben ik de lijst afgegaan op zoek naar kantoren dichtbij het Centraal Station. Zo kwam ik uit bij advocatenkantoor Stibbe, dat toen aan het Rokin lag.

Ik werd uitgenodigd op gesprek. Daar werd ik ontvangen door twee advocaten, in driedelig grijs en met een dikke sigaar. Eentje had een vrij geaffecteerde uitspraak: ‘En waarom heb je voor Stibbe gekozen?’ Ik antwoordde, heel naïef: ‘Dit kantoor ligt het dichtst bij CS’. De mannen lachten hard, ze vonden het een geweldig antwoord.

Tijdens mijn stage loste ik een probleem op waar niemand op dat moment een antwoord op had. Mijn patroon was zo onder de indruk dat bij mijn vertrek werd gezegd: ‘Als je bent afgestudeerd, kun je zo bij ons terecht, je hoeft niet te solliciteren’. Ik wilde na mijn scriptie vooral eerst op vakantie. Na zeven weken door Europa gelift te hebben, begon ik op 1 april 1981 als advocaat-stagiair.

In de twee maanden dat ik er had gewerkt had ik niet door hoe hiërarchisch het kantoor eigenlijk was. Er hing zo’n corpsballensfeer. Al snel merkte ik dat ik niet in die wereld paste. Zo had ik bijvoorbeeld voor tien gulden een lichtblauw jasje met witte streepjes gekocht. Daar droeg ik een lichtgele stropdas bij. Ik weet nog goed dat ik op een dag door een van de oudste advocaten tijdens de lunch werd aangesproken: ‘Wat zie jij er uit als een ijscoman!’ Iedereen kijken, vreselijk.

In het tweede jaar – zo’n stage duurt drie jaar – had ik ontdekt dat ik homo was. Ik had mijn vriend, nu mijn man, ontmoet. Maar ik had dat niet verteld op kantoor. Op een dag kwam de patroon, de persoon die je werk controleert, binnen in de kamer waar we zaten met een aantal stagiairs. Hij nodigde ons uit voor een diner bij hem thuis. Tegen mij zei hij: ‘En neem je vriendin mee, dat is leuk voor mijn vrouw’.

Dagen lang dacht ik alleen maar: hoe ga ik hem vertellen dat ik geen vriendin heb maar een vriend? Op een gegeven moment heb ik de stoute schoenen aan getrokken en ben ik zijn kamer binnen gelopen: ‘Ik moet je wat vertellen: ik heb een vriend’.

Hij keek me aan: ‘Bedoel je Ben jij homo?’ Ik knikte. ‘En je wilt je vriend meenemen naar het diner?’ Ik knikte. ‘Dat weet ik niet hoor, we hebben nooit homo’s over de vloer gehad. En we hebben drie kinderen’.

Pas na een paar dagen liet hij mij weten dat het goed was, mits het een bestendige relatie was. Mijn vriend en ik waren net een half jaar samen, maar goed: ‘Het is een heel bestendige relatie’, zei ik.

Vorig jaar was er een reünie. Na afloop kwam de patroon van toen – nu de oudste advocaat – naar mij toe. ‘Weet je nog van dat etentje?’ Ja, dat weet ik heel goed, zei ik. Hij ging verder: ‘Tien jaar geleden zat ik met mijn zoon in de auto naar Parijs, we waren Amsterdam nog niet uit of hij zei: Pa, ik moet je wat vertellen: ik ben homo. Ik had gewoon een déjà vu: bij jou had ik nooit gezien dat je homo was en bij hem ook niet’.