‘Ik wilde weg uit Nederland’
Gepubliceerd in dagblad Trouw, 22 oktober 2011.
De eerste baan maakt vaak diepe indruk en legt de basis voor later. Journalist en Ruslandkenner Peter d’Hamecourt (1946) begon als leerling journalist bij De Nieuwe Vlaardingsche Courant. Volgende week verschijnt zijn boek ‘Vladimir Poetin- een koningsdrama’.
“Dat wat mijn eerste baan had moeten worden mislukte: ik ben opgegroeid in Vlaardingen. Op de achtergrond was daar altijd de haven met die enorme zeekastelen die de wijde wereld in voeren. Op een dag, ik was 16, heb ik mij aangemeld als ‘matroos onder de gage’ bij de Holland Amerika Lijn. Je mocht mee als je toestemming had van je ouders. Mijn vader en moeder kregen niet lang daarna een brief met de mededeling dat hun zoon zich had aangemeld, en met de vraag of ze daar toestemming voor gaven. Mijn hele plan is toen in het water gevallen.
De Holland Amerika Lijn is het nooit geworden, wel wist ik zeker dat ik weg wilde uit Nederland. Ik wilde de journalistiek in. Destijds had je nog geen echte opleiding. Ik kon als leerling-journalist beginnen bij De Nieuwe Vlaardingsche Courant. Drie jaar werkte je bij de krant, daarna werd gekeken of het iets met je kon worden.
De Vlaardingsche Courant verscheen drie keer per week, het was dé krant van Vlaardingen. Ik begon op een vrijdag, en was meteen de klos voor het weekend. Een oudere redacteur legde een stapel post op mijn bureau: ‘Dit is je weekend’, zei hij. Er zat onder meer een uitnodiging bij voor een voorstelling van de plaatselijke toneelvereniging ‘Het Masker’. Zonder enige journalistieke ervaring schreef ik als 19-jarige een recensie over het stuk ‘Meeuwen boven Sorrento’. In de jaren daarna deed ik van alles: sport, de gemeenteraad, bureaudiensten.
Eén voorval kan ik me nog goed herinneren. Het was zondagavond en ik moest de laatste sportberichten in de krant zetten. De duivenrubriek viel daar ook onder. Daarin stonden de uitslagen van de wedvluchten die werden gehouden. De duivenmelkers brachten de uitslagen van de wedstrijden naar de krant. Die avond vertelde een van hen mij dat het bij een wedstrijd, vanuit het stadje Valanciennes in Frankrijk, helemaal was mis gegaan: 300 duiven waren niet teruggekeerd, misschien door het slechte weer, dat wist hij niet. Ik schreef het meteen als nieuws op in de krant.
De volgende dag stonden er woedende duivenhouders voor de deur. Dit was niet de bedoeling! Ik had een algemeen stukje moeten schrijven. De plaatselijke dierenbeschermingsvereniging zou hier natuurlijk over vallen. De duivensport was in Vlaardingen en andere stadjes zo ingeburgerd dat het echt not done was om daar iets vervelends over te schrijven. Ik kreeg dat ingepeperd van de hoofdredacteur Wil Kortekaas. Vanaf dat moment heb ik geen duivenbericht meer aangeraakt.
De hoofdredacteur stond overal bekend als het enfant terrible. In zijn commentaren hakte hij de hoofden af van de plaatselijke wethouders. Ik keek als een huis tegen hem op. Een keer ging ik mee met een redacteur naar een raadsvergadering. Er was net een commentaar verschenen waar de honden geen brood van lusten, nou dat was ook wel te merken. Het was voor het eerst dat ik zag dat je als journalist invloed hebt: Als je iets schrijft moet het niet zomaar iets zijn.
Die drie jaren waren soms echt afschuwelijk. Je werd natuurlijk uitgebuit bij het leven: Het eerste jaar verdiende ik 150 gulden per maand, de benzine die ik nodig had voor mijn ‘rooie Rap’ kon ik niet eens declareren. Toch was het vooral een goede leerschool, al bleef mijn doel al die tijd om eruit te vliegen; weg uit Nederland.”